Geactualiseerde groeicurves bij Kind en Gezin

Een kind maakt in de eerste twee levensjaren zijn snelste lichaamsgroei door. In het eerste jaar na zijn geboorte groeit het gemiddeld 25 centimeter en verdrievoudigt zijn gewicht. De eerste twee jaren zijn ook de periode waarin groei het meest gevoelig is aan storing. Verloopt de groei niet binnen de verwachting, dan kan een kind daar de rest van zijn leven gevolgen van dragen. De actuele groeicurves helpen om een atypisch groeipatroon tijdig op te merken en indien nodig bij te sturen.

Beeld: Opgroeien

Optimale groei

Vanaf begin januari 2024 hanteert Kind en Gezin nieuwe groeicurves om de ontwikkeling van jonge kinderen op te volgen. De nieuwe curves zijn ontwikkeld door een onderzoeksgroep van de VUB en het UZ Brussel en geven – net als de curves van de WHO – de optimale groei van jonge kinderen weer. De dataset waarop ze zich baseren, bestaat uit eenlingen uit een vaginale bevalling die tot de leeftijd van zes maanden uitsluitend borstvoeding kregen. Dit in tegenstelling tot de vorige groeicurves die dateerden uit 2004 waarbij de kinderen overwegend kunstvoeding dronken.

Lactatiekundige Christel Geebelen legt uit: “Door de groei van een kind op te volgen op een curve die de optimale groei weergeeft, detecteer je sneller een atypische groei en kan je op zoek gaan naar de beïnvloedende of verklarende factoren. Natuurlijk is elk kind uniek en volgt elk kind zijn eigen groeipatroon. Wanneer er bezorgdheid is over de groei, verwijzen we door voor advies naar de behandelende arts.”

Ook al zijn de kinderen die in de eerste zes maanden kunstvoeding krijgen niet meegenomen in de dataset, hun groei kan perfect opgevolgd worden met de nieuwe curves. “Ook bij kunstvoeding streven we naar een optimale groei. De samenstelling van de huidige kunstvoedingen benadert die van moedermelk op nutritioneel vlak. Daarnaast wordt het principe ‘voeden op vraag’ ook bij kinderen die kunstvoeding krijgen sterk geadviseerd door Kind en Gezin.”

Borst- of kunstvoeding

Borst- of flesvoeding? Kind en Gezin geeft wetenschappelijk onderbouwde informatie zodat ouders een geïnformeerde keuze kunnen maken. Christel: “We informeren over het belang van borstvoeding, maar weten ook dat dit niet voor iedereen lukt. Mama’s voelen zich soms eenzaam en gefaald wanneer dit gebeurt. Het is belangrijk om hen goed te ondersteunen en te stimuleren om hulp te durven vragen. Aan zorgprofessionals die jonge ouders omringen raad ik aan om altijd je waardering uit te spreken tegenover hen. Een gemeend compliment doet altijd deugd, zeker tijdens zo’n heftige periode.”

Heb je vragen over de nieuwe groeicurves of de keuze tussen borst- en kunstvoeding? Kind en Gezin staat voor elke ouder en aanstaande ouder klaar met wetenschappelijk onderbouwde informatie. Meer weten? Ga naar www.opgroeien.be.


Hoe is het met ons gezondheidssysteem gesteld?

Performantierapport van KCE toont kwaliteiten en kansen van Belgische zorgsector

Wie met gezondheidsproblemen kampt, hoopt op betaalbare en kwaliteitsvolle gezondheidszorg door gekwalificeerd personeel met toegang tot gepaste infrastructuur en state-of-the-art technologie. Dat zijn een pak verwachtingen. Gelukkig heeft België een eersteklas gezondheidssysteem, al kan het op sommige vlakken nog beter. In een nieuw performantierapport[1] evalueerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) de werking van de Belgische zorgsector.

Een Health System Performance Assessment (HSPA) is een proces gericht op een holistische beoordeling van het gezondheidssysteem. Met dit charter moeten zorgsystemen aantonen dat ze goed presteren. Zo’n rapport helpt verantwoording afleggen tegenover de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over de prestaties van het gezondheidssysteem om meetbare resultaten te behalen en bevordert transparantie tussen de lidstaten. Dit performantierapport van het KCE doet een gezondheidscheck voor het Belgische gezondheidssysteem op verschillende vlakken (zie figuur 1) en stelt ons in staat actie te ondernemen om de verwachte kwaliteitsnormen te behalen of aan te houden.

Aan de hand van 142 indicatoren evalueerde het KCE zeer concrete, meetbare data. De resultaten zijn samengevat in een lijvig document met overzichtstabellen en presenteren de meest recente, betrouwbare gegevens op nationaal niveau en per regio, evenals de gegevensbronnen en het ongewogen gemiddelde voor de Europese Unie. Aan de hand van kleurencodes zie je in een oogopslag hoe België scoort ten opzichte van het vorige rapport (2019) en in vergelijking met Europa.

Wat staat in het rapport?

Dit rapport behandelt in de eerste plaats de volgende domeinen: kwaliteit (p. 21), toegankelijkheid (p. 40), duurzaamheid (p. 54), efficiëntie (p. 65), billijkheid (p. 67) en veerkracht (p. 80). Er is ook specifiek aandacht voor preventie (p. 103), geestelijke gezondheidszorg (p. 107), ouderenzorg (p. 110) en levenseindezorg (p. 117). Voor al deze domeinen formuleert het KCE kwaliteiten, kansen en aanbevelingen.

Een voorbeeld binnen het domein kwaliteit van zorg: doeltreffendheid. In België overlijdt 5,8 procent van de patiënten ouder dan 45 jaar binnen de dertig dagen na een opname voor AMI. Het gemiddelde van de EU 27-landen bedraagt 7,1 procent. Hier scoort België dus zeer goed. Een tweede voorbeeld over de gepastheid van behandelingen en meer specifiek over het gebruik van antibiotica (total DDD/1000 pop/day). Hier haalt België mindere resultaten. Met 16 procent in ons land tegenover een Europees gemiddelde van 13 procent is er op dit vlak verbetering mogelijk.

Wat met de verpleegkundige workforce?

In 2021 studeerden in totaal 5.304 studenten af aan de verschillende verpleegkundeopleidingen in België. Dat is beduidend minder dan de 6.446 gemeten in 2018. Oorzaken hiervoor zijn de studieduurverlenging van de bachelor verpleegkunde en de mogelijke negatieve perceptie van het beroep door de pandemie. De langere studietijd heeft ook een impact op het aantal afgestudeerde verpleegkundigen met een bachelordiploma. Dit moet zeker opgevolgd worden om genoeg verpleegkundigen met een hoger opleidingsniveau te garanderen.

Tegen 2028 wordt verwacht dat het aantal voltijds equivalenten praktiserende verpleegkundigen zal toenemen (figuur 2), maar niet genoeg om een duurzame, veilige verhouding tussen zorgvrager en verpleegkundige te garanderen. Dit geldt zowel voor ziekenhuizen als woonzorgcentra. Bovendien is het aandeel verpleegkundigen dat binnenkort met pensioen gaat (50 jaar en ouder) aanzienlijk gestegen, van 14 naar 32,1 procent. Personeelsleden gaan nu eenmaal later met pensioen, maar in veel gevallen voeren oudere verpleegkundigen vooral administratieve taken uit. Het is daarom noodzakelijk om te investeren in nieuwe aanwervingen en in de retentie van verpleegkundig personeel.

Raadpleeg het volledige (Engelstalige) rapport hier.

[1] S Gerkens, M Lefèvre, N Bouckaert, M Levy, C Maertens de Noordhout, C Obyn, C Devos, A Scohy, A Vlayen, H Yaras, C Janssens, P Meeus. Performance of the Belgian health system: Report 2024. Health Services Research (HSR) Brussels: Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2023. KCE Reports VOL. D/2023/10.273/xx.

 


Migraine behandelen: hoe zit dat?

Migraine is een van de meest voorkomende neurologische aandoeningen. Zowel de symptomen als de oorzaken en behandelingen ervan zijn veelzijdig en complex. Er circuleren veel valse informatie en stigma’s over migrainepatiënten. Nochtans veroorzaakt de ziekte grote gezondheids-, psychologische en sociaaleconomische problemen voor de patiënt en torenhoge kosten voor de overheid. Het Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen formuleert nu aanbevelingen om migraine te behandelen.

Migraine treft zowat vijftien procent van de wereldbevolking[1], waarvan voornamelijk vrouwen. Onder andere alcohol, slaapgebrek, het overslaan van een maaltijd, de menstruatieperiode, sterke geuren, intens licht en dehydratatie kunnen aan de basis van een aanval liggen. Ook fysieke en psychische stress of bijzondere weersomstandigheden kunnen een reactie uitlokken. Bovendien is er een genetische factor die de kans op migraine vergroot. Met andere woorden: de oorzaken van een migraineaanval zijn heel uiteenlopend. Evenals de behandelingen. Net daarom komt het Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen (CEG) met eenduidige richtlijnen[2] naar buiten.

Duurzame behandeling

Enerzijds is er de acute behandeling van migraine, anderzijds de preventieve. Een acute behandeling streeft een volledige verlichting van de hoofdpijn na binnen de twee uur na de inname van medicatie voor minstens 24 uur, zonder ongewenste effecten. In de eerste plaats worden hoofdpijnen door de patiënt aangepakt met zelfmedicatie. Een duurzame aanvalsbehandeling kan worden opgestart in de eerste lijn. Elke betrokken zorgverlener moet aandacht hebben voor de zelfmedicatie van de patiënt en er navraag naar doen om hem bij te staan deze correct en trouw te gebruiken. De patiënt de nodige informatie bezorgen en tijdig doorverwijzen, is hierbij essentieel.

Personen met een migrainediagnose, vastgesteld door een neuroloog, worden veelal preventief behandeld tegen migraineaanvallen. Het doel hiervan is de frequentie van de aanvallen te doen dalen. Voor elke patiënt is een individuele aanpak vereist. Hierbij zijn de frequentie van de aanvallen, de invaliditeit als gevolg van de aanvallen, de doeltreffendheid van acute behandeling en de voorkeur van de patiënt bepalend.

Aanbevelingen voor verpleegkundigen

Verpleegkundigen spelen een niet te miskennen rol in de behandeling en opvolging van migraine. Je patiënten aanmoedigen een migrainedagboek bij te houden is slechts een voorbeeld. Daarnaast is algemene levensstijladvies zoals regelmatig eten, voldoende water drinken, een gestructureerd slaap- en beweegpatroon zeer relevant. Bijkomend zijn relaxatie- en ademhalingsoefeningen een goed advies om triggers te beperken en aanvallen te vermijden.

Op het vlak van specifieke doelgroepen wordt in het rapport voor kinderen, zwangere vrouwen of vrouwen met een kinderwens en ouderen extra aandacht gevraagd. Een snellere doorverwijzing naar gespecialiseerde zorg is voor deze populatie noodzakelijk. Hier speelt de verpleegkundige een belangrijke rol op het vlak van informatiedoorstroom en patiënteducatie.

De (thuis)verpleegkundige is de persoon bij uitstek om patiënten te ondersteunen bij een migrainebehandeling. Ze kunnen:

  • de vooruitgang van de patiënt met regelmatige intervallen tussen raadplegingen opvolgen,
  • de doeltreffendheid en tolerantie van geneesmiddelen opvolgen,
  • patiënten ondersteunen bij veranderingen in de behandeling of medicatie,
  • vragen beantwoorden en informatie verschaffen,
  • de evolutie van de hoofdpijn bijhouden,
  • de graad van invaliditeit beoordelen,
  • het geneesmiddelengebruik en de medicatietrouw opvolgen,
  • overmatig gebruik van pijnstillers stopzetten.

Tot slot beveelt het CEG de productie en verspreiding van wetenschappelijk onderbouwde folders aan voor patiënten en hun omgeving. De verdeling ervan gebeurt via onder meer artsen, apothekers, (thuis)verpleegkundigen, (wetenschappelijke) verenigingen, ziekenfondsen, patiëntenorganisaties en dit zowel op papier als via websites en sociale media. Zo wordt een bredere bekendheid en minder stigmatiserende visie op migraine nagestreefd.

Meer informatie nodig? Raadpleeg infobrochures via het RIZIV en de verschillende mutualiteiten of bespreek hoofdpijn met de huisarts of apotheker.

[1] Schoenen J. Migraines: diagnostic, impact, pathophysiologie. Consensusvergadering RIZIV 25 mei 2023

[2] Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen. Het rationeel gebruik van geneesmiddelen bij de behandeling van migraine – Juryrapport. Consensusvergadering 25 mei 2023.


Van de (e-)sigaret af?

Tabaksrook: waar het je vroeger bij het binnenkomen van een café of – nog langer geleden een treinwagon – in het gezicht sloeg, is de sigaret vandaag op veel plaatsen verbannen. Toch rookt nog steeds een op vijf Belgen en wint de e-sigaret terrein. Waarom zweren rokers hun sigaret niet af? En wat is de impact van stoppen met roken? Een ding is zeker: er is altijd gezondheidswinst als je van je tabaksverslaving af geraakt.

Volgens de laatste cijfers van Sciensano uit 2018, steekt elke dag vijftien procent van de Belgische bevolking een sigaret op[1]. Het aandeel mannen (achttien procent) is daarbij hoger dan het aandeel rokende vrouwen (twaalf procent). Reken daar vier procent van de Belgen bij die zich gelegenheidsroker noemt, en je komt op een totaal van bijna een op vijf Belgen, of negentien procent, die rookt. Het goede nieuws is dat dagelijks roken tussen 1997 en 2018 is afgenomen. Vooral bij jongeren zien we daar een sterke daling. In 2018 rookte net geen vier procent van de Belgische jongeren tussen de elf en achttien jaar dagelijks tabak.

Wel opvallend: jongeren proberen massaal de e-sigaret uit. In 2018 gaf negentien procent van de adolescenten aan al eens gevapet te hebben. Voor jongeren zijn er geen recentere cijfers, al bleek uit de HBSC-enquête van de Vlaamse Gemeenschap uit 2022 dat het gebruik van de e-sigaret in 2022 sterk gestegen is vergeleken met 2018. De laagdrempeligheid ervan en de kleurrijke marketing met fruitige smaakjes spelen daar een belangrijke rol in. Waar vapen initieel als een manier werd gezien om te stoppen met roken, klinken nu stemmen die beweren dat het jongeren net zou aanzetten tot sigaretten roken. Zeker als ze nicotine vapen en er vervolgens aan verslaafd raken, is het een kleine stap naar echte tabak.

Kan vapen kwaad?

Is vapen even gevaarlijk als roken? Allerminst. Hoogleraar Filip Lardon legde op Radio 1[2] uit dat sigaretten heel wat schadelijke stoffen bevatten die door het verbrandingsproces nog gevaarlijker worden. E-sigaretten bevatten heel wat minder schadelijke stoffen die verdampen in plaats van verbranden. Toch houdt vapen gezondheidsrisico’s in, al is het te vroeg om te zeggen wat de precieze gevolgen ervan zijn. Daarvoor is er simpelweg nog niet genoeg tijd over gegaan sinds de introductie ervan. Voorlopig houdt vooral de stap van de e-sigaret naar de ouderwetse sigaret dus het gevaar in.

Heeft het zin om te stoppen?

Eens verslingerd aan roken, raak je er moeilijk van af. Twee op drie rokers zou nochtans ooit willen stoppen met roken, en twintig procent overweegt er de komende zes maanden van af te raken. Er is helaas geen mirakelmiddel om van je verslaving af te geraken. Ook op Radio 1[3] stelt tabakoloog Bihiyga Salhi dat een combinatie van gedragstherapie en een rookstopmiddel op maat de sleutel tot succes is. Roken is negentig procent aangeleerd gedrag en slechts tien procent verslaving. Het creëert dus geestelijke afhankelijkheid. Je sigaret is je steun en toeverlaat, en wanneer stoppen stresserend is, grijp je snel terug naar je vertrouwde vriend.

Een belangrijk element om te stoppen is je intrinsieke motivatie. De gezondheidsvoordelen staan daarin centraal. Je sigaret afzweren, levert namelijk altijd gezondheidswinst op, ongeacht je leeftijd of hoe lang je al roker bent. Je ademhaling en smaak verbeteren, je vermindert het risico op hart- en vaatziekten en longcellen kunnen zich in zekere mate herstellen.

Stoppen met roken heeft enkel voordelen. Met de hulp van een tabakoloog staat een roker er nooit alleen voor. Wist je dat sessies in het kader van een rookstop deels terugbetaald worden? Je vindt alle informatie en meer tips om zorgvragers te begeleiden op www.tabakstop.be.

[1] Sciensano. Determinanten van Gezondheid: Tabaksgebruik, Health Status Report, 29 September 2023, Brussel, België, https://www.gezondbelgie.be/nl/gezondheidstoestand/determinanten-van-gezondheid/tabaksgebruik

[2]  https://radio1.be/luister/select/de-wereld-vandaag/is-er-te-weinig-begrip-voor-mensen-met-longkanker

[3] https://radio1.be/luister/select/zijn-er-nog-vragen/wat-is-de-beste-manier-om-te-stoppen-met-roken-het-is-moeilijk-maar-niet-onmogelijk


Hoger risico op geen of ontoereikende zorg voor mensen met een verstandelijke beperking

Wereldwijd hebben mensen met een verstandelijke beperking een lagere levensverwachting dan de algemene bevolking. Een van de oorzaken is een ongelijke toegang tot de gezondheidszorg. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) voerde een onderzoek[1] uit om te begrijpen welke barrières deze mensen ondervinden en hoe deze kunnen verholpen worden.

Ongelijke toegang tot zorg

Mensen met een verstandelijke handicap kunnen moeite hebben met leren, denken, begrijpen en onthouden. Ook passen ze zich soms moeilijker aan nieuwe situaties aan. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bedraagt de globale prevalentie van een verstandelijke handicap tussen de één en drie procent van de bevolking. Mensen met een beperking lopen een groter risico om geen zorg te krijgen (drie keer meer kans) of ontoereikend behandeld te worden (vier keer meer), zegt de WHO.

De vereniging Special Olympics (SO) Belgium merkt inderdaad op dat heel wat gezondheidsproblemen vaak niet vastgesteld worden bij hun atleten met een verstandelijke handicap. Dat bevestigt ook Inclusion asbl. Deze Belgische vereniging zet zich in voor de levenskwaliteit en deelname aan de samenleving van personen met een verstandelijke beperking. Zij geven aan dat mensen met een verstandelijke beperking onder andere angst hebben voor consultaties, het gevoel hebben niet gehoord te worden en de verstrekte informatie als te ingewikkeld beschouwen. Daarom werd het KCE gevraagd een studie uit te voeren over de toegang tot de routinezorg voor deze mensen.

Bevindingen

Het KCE-rapport richt zich op volgende barrières die mensen met een verstandelijke beperking ervaren in de zorg: barrières in verband met 1) houdingen en stereotypen, 2) kennis en vaardigheden, 3) communicatie, 4) organisatie en 5) barrières van politieke en sociale aard. Stigmatisering, stereotypes en vooroordelen leiden tot een algemene negatieve houding bij zorgverleners tegenover deze mensen. Zij en hun naasten erkennen ook niet altijd het belang van gezondheid, preventie en gezond gedrag. Daarnaast is er sprake van een digitale kloof bij deze mensen, te veel moeilijk of technisch taalgebruik en te weinig tijd of luisterbereidheid van zorgverleners. Tot slot vormt de organisatie van zorg soms een struikelblok en worden de wetten die gelijke toegang moeten bevorderen, niet toegepast.

Aanbevelingen

Uit de studie komen tien aanbevelingen gericht naar onder meer de zorginstellingen, de federaties en opleidingsorganisaties, de beroepsverenigingen, de overheid en het RIZIV. Deze gaan over het ondersteunen van een aangepast gezondheidsbeleid en het verbeteren van:

  • de opleiding van zorgverleners
  • de routinezorg voor personen met een verstandelijke handicap, ongeacht waar die zorg wordt verleend
  • de empowerment en integratie van deze personen en hun entourage
  • het onthaal en de verzorging van deze mensen in een ziekenhuisomgeving
  • de kennis over de gezondheidstoestand en -behoeften van personen met een verstandelijke handicap

De aanpassing van de Wet Patiëntenrechten waarbij een patiënt kan worden bijgestaan door een vertrouwenspersoon en de goedkeuring van het wetsontwerp van bekwame helper zijn eerste stappen in de goede richting om tot meer inclusieve zorg te komen voor mensen met een verstandelijke beperking.

[1] Ricour C, Desomer A, Dauvrin M, Devos C. Hoe de toegang tot de gezondheidszorg verbeteren voor personen met een verstandelijke handicap? – Synthese. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports volAs. D/2022/10.273


Agressie tegen zorgverleners en hulpdiensten

De Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) is een politiedatabank waarin feiten geregistreerd worden op basis van pv’s. Dit laat toe tellingen uit te voeren en statistieken op te stellen, onder meer over het geweld op zorgverleners: een feit dat vandaag nog te vaak onderbelicht blijft. Nochtans ervaren heel wat hulpdiensten en mensen in de zorg fysieke of verbale agressie met werkverlet of (ernstige) schade tot gevolg.

Uit cijfers die vrijgegeven zijn door minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden als antwoord op de parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger Yngvild Ingels blijkt dat geweld tegen hulpdiensten de afgelopen jaren toegenomen is. Van 189 meldingen van ‘slagen aan een medisch beroep’ in Brussel en Vlaanderen in 2019 naar 215 incidenten in 2021. Voor het eerste semester van 2022 werden 152 voorvallen opgetekend. Het gaat dan om door politiediensten geregistreerde feiten in de ANG.

Ondanks deze hoge cijfers merken we op de werkvloer een nog te lage meldingsbereidheid van agressie of geweld tegen de verschillende hulpdiensten. Er is een betere en meer consequente aanpak nodig die melden en erover praten stimuleert. Dit zowel intern bij de eigen werkgever, als extern om klacht in te dienen bij de politie. Alleen zo kunnen de juiste procedures opgestart worden en kan dit maatschappelijk aangepakt worden.


Hoe dien je fosfomycine correct toe in woonzorgcentra?

Urineweginfecties (UTI’s) worden vaak bestreden met het antibioticum fosfomycine, beter gekend onder de merknaam Monuril. Het is aangewezen dit geneesmiddel in te nemen voor het slapengaan, zodat het goed kan inwerken op de urineblaas. Al vormt dit soms een uitdaging in woonzorgcentra waar een groot aantal patiënten, die fosfomycine toegediend krijgen, incontinent is.

Monuril is de merknaam van een geneesmiddel met het actieve ingrediënt fosfomycine trometamol, ook bekend als fosfomycine tromethamine. Fosfomycine is een antibioticum dat voornamelijk dient voor de behandeling van urineweginfecties (UTI’s). Het is werkzaam tegen een breed scala aan bacteriën die vaak geassocieerd worden met UTI’s, waaronder zowel gramnegatieve als grampositieve bacteriën.

Het geneesmiddel is verkrijgbaar in de vorm van korrels of poeder die worden opgelost in water voor orale inname. Deze medicatie is enkel verkrijgbaar als eenmalige dosis op voorschrift. De eenmalige toediening vereenvoudigt het behandelingsschema voor patiënten in vergelijking met andere antibiotica die meerdere doses over meerdere dagen vereisen. Na inname wordt fosfomycine snel uitgescheiden in de urine, waar het zich concentreert in de blaas en zijn antibacteriële werking uitoefent. Het werkt door de synthese van bacteriële celwanden te remmen, wat uiteindelijk leidt tot de dood van de bacteriën die de infectie veroorzaken.

Wat bij incontinentie?

Voor de behandeling van ongecompliceerde UWI wordt vaak aanbevolen om fosfomycine voor het slapengaan in te nemen. Hierdoor blijft de medicatie namelijk langer in de urineblaas, waardoor de concentratie in de urine hoger wordt en het middel zich direct tegen de bacteriën kan richten om de infectie beter te bestreden. Dit is vooral belangrijk bij ongecompliceerde infecties van de lagere urinewegen, waarbij de infectie zich voornamelijk in de blaas bevindt.

Het geneesmiddel is geïndiceerd bij ongecompliceerde cystitis, soms als onderdeel van een antibioticaprofylaxeregime. Alleen erkende verenigingen, zoals urologie, infectiologie, … , bepalen mogelijke alternatieven voor dit geneesmiddel bij ongecompliceerde lagere urineweginfecties. Denk bijvoorbeeld aan nitrofurantoïne, gekend onder de merknaam Furadantine, of aan pivmecillinam, gekend als Selexid.

Fosfomycine is niet gecontra-indiceerd in het geval van incontinentie. De effectiviteit ervan kan evenwel verminderd zijn bij personen met incontinentie, omdat het voor hen soms een uitdaging vormt de medicatie voor langere tijd in de blaas vast te houden. Dit is een gevolg en niet bewezen door gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken. Incontinentie is geen ‘normale situatie’ en moet dus steeds behandeld worden, ongeacht de leeftijd. Het mag niet beschouwd worden als onderdeel van het verouderingsproces.

Met dank aan dr. George Bou Kheir van de dienst urologie aan het UZ Gent.


Aandachtspunten voor medicatie op warme, zonnige dagen

Een zonnige zomer gaat ook gepaard met zeer warme dagen. Dan is het niet alleen kwestie van voldoende water te drinken en je huid goed te beschermen, maar ook om te letten op het medicatiegebruik van je zorgvragers. Sommige medicijnen kunnen namelijk tot uitdroging lijden, maar ook hoe je je medicatie bewaart is belangrijk. Enkele tips.

Hitte verstoort de water- en zouthuishouding in je lichaam. Daarom is het op een warme dag belangrijk om altijd voldoende water te drinken. Personen die bepaalde medicatie innemen, moeten hier extra alert voor zijn, anders riskeren ze uitdroging. Dat is zo voor wie geneesmiddelen inneemt tegen een hoge bloeddruk, migraine, schildklierproblemen, nieraandoeningen en allergie. Sommige geneesmiddelen hebben namelijk een effect op hoe je lichaam met hitte omgaat en vergroten zo de effecten van warme dagen. In overleg met de behandelende arts is het dan misschien nuttig om een dosis tijdelijk te verminderen of stop te zetten. Beslis hier nooit zelf over, maar ga in gesprek met de arts.

Overgevoelig voor licht en uv-stralen

Wanneer je bepaalde medicatie inneemt, is het aangeraden om uit de zon te blijven of je zeer goed in te smeren omdat ze een overgevoelige reactie op je huid kunnen veroorzaken. Het gaat dan om bepaalde antibiotica, antidepressiva, ontstekingsremmers, medicatie voor hart- en vaatziekten, chemotherapie, … Deze medicijnen bevatten stoffen die onder invloed van uv-stralen de cellen in de huid kunnen beschadigen door een overgevoeligheidsreactie die we fotosensibiliteit of lichtovergevoeligheid noemen[1]. Ook bepaalde zalven, onder meer met sint-janskruid, kunnen een gelijkaardige reactie veroorzaken.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen fototoxische en fotoallergische reacties. In het eerste geval gaat het niet om een allergie en verschijnen er rode vlekjes en uitslag relatief snel na inname van het medicijn. Die zouden niet mogen jeuken en enkel voorkomen op plaatsen waar je huid blootgesteld is aan de zon. De vlekjes herstellen spontaan. Bij een fotoallergische reactie krijg je jeukende uitslag, met mogelijk blaasjes. Ook op plaatsen die niet door het zonlicht bereikt worden. De reactie is trager en de genezing duurt langer, tot twee weken na stopzetten van de medicatie.

Correct bewaren

Bewaar je medicatie in de originele verpakking, in een plastic doos op je slaapkamer of in de keukenkast. Waarom niet in de badkamer? De temperaturen schommelen er te vaak en het is er te vochtig, terwijl je medicijnen het best op een droge, donkere plek opbergt. Medicatie bewaar je dus het best op kamertemperatuur, tussen de 15 en 25 graden. Twijfel je hoe je een medicijn het beste bewaart? Raadpleeg de bijsluiter. Sommige geneesmiddelen horen namelijk thuis in de koelkast.

Beschermen tegen de zon

Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Wees zelf alert voor de zon op zulke warme dagen en wijs ook je zorgvragers op de maatregelen die ze kunnen nemen. De zon weren tussen 12 en 15 uur is dan een begin. Moet je toch buiten zijn? Zoek dan de schaduwplekken op. Maar denk er aan dat je zelfs in de schaduw niet volledig veilig bent van de uv-stralen. Bedek je huid dus met beschermende kledij, zet een hoofddeksel op en draag een zonnebril. Smeer je om de twee uur ook goed in. Gebruik daarvoor minstens een factor 30. Met de combinatie van deze drie maatregelen ben je optimaal beschermd tegen de zon.

[1] https://www.gezondheidenwetenschap.be/richtlijnen/medicatie-en-lichtovergevoeligheid


Hoe uitstelgedrag je gezondheid beïnvloedt

Wie uitstelgedrag of procrastinatie vertoont, stelt belangrijke, inspannende of vervelende taken en activiteiten uit en vervangt die door minder belangrijke taken. Zo zou één op vijf mensen[1] last hebben van chronisch uitstelgedrag. Het is niet alleen weinig efficiënt, maar ook niet heel goed voor onze gezondheid, zo blijkt uit enkele Franse en Zweedse studies.

Iedereen stelt wel eens een taak uit naar de volgende dag. Bij procrastineren schuif je zaken systematisch op de lange baan. Zo zouden impulsieve personen of mensen die gevoelig zijn voor beloning het vaakst uitstellen. Eigenlijk weet de persoon die uitstelt dat het gedrag niet handig is. Net daar schuilt het gezondheidsgevaar. Want procrastinatie brengt schuldgevoelens en een gevoel van ontevredenheid. Of het al dan niet over een onderliggende psychische stoornis gaat, is geen eenduidig antwoord op te geven. Wel zou er een verband bestaan met gedragsstoornissen zoals problemen met tijdsmanagement, concentratieproblemen, onvoldoende motivatie, stress, faalangst, perfectionisme, overbelasting, …

Kosten-batenanalyse

Tijdens een YouGov-studie werden in 2019 in Frankrijk 1.002 mensen bevraagd over uitstelgedrag. Zo blijkt dat meer dan de helft van de mensen er regelmatig mee kampt. Vooral bij jongeren zou dit meer aanwezig zijn dan bij ouderen, met respectievelijk 79 tegenover 44 procent. In 2022 verscheen nieuw onderzoek[2], onder meer uitgevoerd door de Sorbonne, waarin bij 51 personen nagegaan werd of er een zone in de hersenen meespeelt bij procrastinatie. Tijdens gedragstesten werd hun hersenactiviteit gemeten door een MRI. De cortex cingularis anterior in onze hersenen beïnvloedt de beslissing om iets al dan niet uit te stellen, zoals een kosten-batenanalyse van inspanningen en beloningen.

Tips om uitstelgedrag tegen te gaan

Net zoals bij heel wat zaken, is het bewust worden van je uitstelgedrag de basis. Het is een gewoonte die je kan ombuigen met enkele concrete handvaten. Gaat uitstelgedrag toch dieper, dan is professionele hulp nodig.

  • Stel je to-dolijst op met duidelijke prioriteiten en hou je daar aan.
  • Deel grote taken op in kleinere delen. Zo krijg je een beter zicht op de hoge stapel werk die voor je ligt.
  • Weeg steeds goed af wat wel en niet belangrijk is vooraleer je uitstelt. Op die manier pak je je prioriteiten aan.
  • Licht anderen in over je planning. Dat creëert een sociale druk en controle waardoor je gemotiveerder bent de taken af te werken.
  • Probeer afleidingen zoals je smartphone en sociale media te vermijden, maar pauzeer wel op tijd.
  • Beloon jezelf als de taak afgerond is. Dan start je met een voldaan gevoel aan de volgende opdracht.
  • Werk met de vijfminutenregel: spreek met jezelf af om toch vijf minuten aan die ene lastige taak te werken. Je zal snel zien dat eens je bezig bent, je motivatie om verder te doen zal groeien.

Vaak bij studenten

Procrastinatie beïnvloedt hart- en vaatziektes, ongezonde levensgewoontes en algemene geestelijke en fysieke gezondheidsproblemen. Zo ging een recente studie[3], gepubliceerd in januari 2023, op zoek naar het verband tussen onze gezondheid en uitstelgedrag. Die werd uitgevoerd tussen augustus 2019 en december 2021 bij 3.525 studenten van acht Zweedse universiteiten. Zij werden negen maanden opgevolgd en vulden drie enquêtes in. Daarin gaven ze op een schaal van 1 (zeer zelden tot nooit) tot 5 (zeer vaak of altijd) aan hoe vaak ze uitstelgedrag vertoonden. Die resultaten werden samengeteld en tijdens een follow-up werden zes door de studenten aangegeven gevolgen geëvalueerd. Zo blijkt dat procrastinatie gepaard gaat met symptomen van depressie, angst en stress, pijn in de nek, rug, armen en benen, slecht slapen, weinig lichaamsbeweging, eenzaamheid, en gevolgen voor de algemene gezondheid.

Uitstelgedrag heeft vooral een grote impact op de geestelijke gezondheid van iemand. Zowel positief als negatief. Zo legt Joel Anderson, docent moraalpsychologie aan de Universiteit Utrecht, uit in EOS Magazine[4]: “Je belandt in een neerwaartse spiraal. Zo krijg je een opeenhoping van negatieve emoties. Uitstellen en iets anders doen, krikt je gemoedstoestand op. Short term mood repair, noemt dat. Tussen overbelasting en stressziektes zoals burn-out zit vaak procrastinatie. Net daarom kan je uitstelgedrag ook positief benaderen. Uitstellers zijn geen luie mensen, het is vaak een manier om met alle verplichtingen om te gaan. We moeten dit, we moeten dat, we moeten zoveel. Wanneer je voorrang geeft of bewust kiest voor zaken die je graag en goed doet, dan bevordert dat je gemoedstoestand.”

[1] Verscheidene studies uit Japan, Saoedi-Arabië, Peru, Duitsland en Groot-Brittannië.

[2] Raphaël Le Bouc & Mathias Pessiglione. A neuro-computational account of procrastination behavior. Nature Communications (2022)13:5639 https://doi.org/10.1038/s41467-022-33119-w

[3] Fred Johansson et al.: Associations Between Procrastination and Subsequent Health Outcomes Among University Students in Sweden. JAMA Network Open. 2023;6(1):e2249346. doi:10.1001/jamanetworkopen.2022.49346

[4] https://www.eoswetenschap.eu/psyche-brein/waarom-we-zo-graag-uitstellen


Preventiemaatregelen voor het post-intensive care syndroom

Tot 40 procent van de patiënten die langdurig op de afdeling intensieve zorg verbleef, krijgen te maken met het post-intensive care syndroom (PICS). Ze hebben last van aanhoudende spierzwakte, cognitieve en/of psychologische problemen. Wat zegt de wetenschap over maatregelen om dit syndroom te voorkomen? Het KCE[1] dook in de literatuur en constateerde dat een fundamentele verandering in de praktijk en gewoonten van een afdeling intensieve zorg zich opdringt. Met extra personeel als focuspunt.

Langdurige immobilisatie, mechanische beademing en de toediening van krachtige kalmeermiddelen kunnen leiden tot een aanhoudende toestand van extreme spierzwakte, cognitieve problemen met het geheugen, concentratie of het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven, en/of psychologische symptomen in de vorm van angst, depressie of posttraumatische stressstoornis. Ook de naasten van de patiënt kunnen door deze traumatische ervaring lijden aan een posttraumatische stressstoornis of depressie. Al deze gevolgen, die ernstig en invaliderend kunnen zijn, worden samengebracht onder de term post-intensive care syndroom (PICS).

Twee studies

Je kan het PICS benaderen als de keerzijde van de vooruitgang binnen het domein van intensieve zorg. Heel wat patiënten danken hun leven aan deze geneeskunde. Maar wie gered is, ervaart vaak ook negatieve consequenties voor de levenskwaliteit. Na een langdurig verblijf op intensieve zorg is het niet ongewoon dat de patiënt restverschijnselen heeft, soms door de oorzaak van de ziekenhuisopname zoals een ernstige ziekte of ongeval, maar soms ook door bepaalde zorg of therapie. PICS werd officieel erkend in 2012 en won tijdens de COVID-19-crisis aan belang. Hiervoor publiceerde het KCE al in 2020 een eerste rapport[2] om (huis)artsen te waarschuwen bij het herkennen en opsporen van PICS op basis van zes gevalideerde, snelle en eenvoudige tests. Met dit nieuwe rapport wordt dieper ingegaan op de wetenschappelijke literatuur en preventiemaatregelen voor PICS.

Preventiemaatregelen

In het algemeen volgen de preventieve maatregelen voor PICS vijf hoofdprincipes. De eerste is pijnbestrijding, waar de meeste intensieve zorg-patiënten mee geconfronteerd worden, zelfs als ze bewusteloos zijn. Pijn is een sterke risicofactor voor het later ontwikkelen van posttraumatische stresssymptomen. Ten tweede is het raadzaam de duur van de mechanische beademing zoveel mogelijk te beperken, wat samengaat met het zo licht mogelijk houden van de sedatie. Regelmatig moet worden geprobeerd de patiënt te wekken en van de beademing af te halen. Delirium moet ook worden voorkomen, wat vooral gebeurt door maatregelen om de patiënt in contact te houden met de realiteit: handhaving van de dag-nachtcyclus door daglicht toe te laten op de afdeling, optimalisatie van de kwaliteit van slaap door het licht en het lawaai ’s nachts te verminderen, verbetering van het comfort en door regelmatige interactie met en bezoek door de familie te bevorderen. Ten slotte lijkt het belangrijk de patiënt zo snel mogelijk te mobiliseren, omdat dit zou helpen de spierkracht en functionele capaciteit te behouden. Dit varieert van passieve mobilisatie in bed, tot actieve oefeningen tot zelfs actief lopen binnen de afdeling zodra de klinische toestand dit toelaat.

Meer personeel

Al deze maatregelen worden al geheel of gedeeltelijk toegepast door sommige afdelingen intensieve zorg in België. Om dit algemeen toe te passen, is heel wat extra personeel nodig, met name verpleegkundigen en fysiotherapeuten. Daarnaast zijn elementen als kwaliteit van leiderschap, communicatie en coördinatie tussen zorgverleners, en stabiliteit van het personeel hier ook belangrijk, omdat zij de sleutels zijn tot het creëren van een echte motivatie voor verandering en gewoonten binnen de afdelingen intensieve zorg.

[1] Adriaenssens Jef, Maertens de Noordhout Charline, Kohn Laurence, Castanares-Zapatero Diego. Preventie van het Post-intensive care syndroom (PICS). Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 364C. DOI : 10.57598/R364AS. Nederlands.

[2] Hanquet Germaine, Benahmed Nadia, Castanares-Zapatero Diego, Dauvrin Marie, Desomer Anja, Rondia Karin. Een rapport over het Post-Intensive Care Syndroom (PICS) voor huisartsen. COVID-19 KCE Contributions. Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2020. D/2020/10.273/11. Dutch.