Hiaten identificeren in kennis over canulezorg

De masterproef van Elien Decruyenaere, master in de verpleeg- en vroedkunde, richt zich op het beoordelen van de kennis bij verpleegkundigen over canulezorg binnen diverse afdelingen van een ziekenhuis in West-Vlaanderen en twee in Oost-Vlaanderen. Met een voorbereidende literatuurstudie werden specifieke gebieden geïdentificeerd waarin verpleegkundigen kennis missen. Dit artikel vat de belangrijkste inzichten uit de literatuurstudie samen.

Context

Bij een tracheotomie wordt een opening gemaakt in de voorwand van de luchtpijp. Om de doorgang in de luchtweg te behouden wordt een tracheacanule door de opening ingebracht. Deze handeling wordt steeds meer toegepast, ook buiten de afdeling intensieve zorg, waardoor patiënten vaker in een omgeving terechtkomen waar zorgverleners minder vertrouwd zijn met tracheacanulezorg. Te weinig kennis en een gebrekkige uitvoering van canulezorg kunnen leiden tot levensbedreigende complicaties. Het UK National Confidential Enquiry into Patient outcomes and Death toont een significante morbiditeit en mortaliteit aan bij patiënten na een tracheotomie door vermijdbare complicaties. In dit rapport staat dat 24 procent van de patiënten op intensieve zorg en 31 procent van de patiënten op een gewone verblijfsafdeling complicaties hadden gerelateerd aan een tracheotomie6. Een brede kennis van canulezorg is vereist ongeacht de afdeling waar de verpleegkundige werkt.

Methode

Door de aard van de onderzoeksvraag, namelijk het identificeren van hiaten in kennis, werd een scoping review uitgevoerd. Relevante literatuur werd geraadpleegd via PubMed en Embase. Via de sneeuwbalmethode werden aanvullende bronnen geïdentificeerd. Specifiek werd gekeken naar kwantitatieve studies die de kennis van verpleegkundigen in kaart brachten via een kennistest. Vragen waarbij het kennistekort lager dan vijftig procent bleek, werden geïncludeerd in het onderzoek.

Resultaten

Het kennistekort bij verpleegkundigen is vastgesteld bij de thema’s rond de anatomie van de luchtwegen, aspiratieprocedure, canulewissels, bevochtiging, complicaties en noodsituaties. Het fundamentele verschil tussen een laryngectomie en een tracheotomie is nauwelijks begrepen. Hierdoor is er een risico op verkeerde toediening van zuurstof, wat de patiëntveiligheid in gevaar brengt. De kennis over aspiratieprocedures vraag extra aandacht, zoals de aspiratiekracht, de duur ervan en de diepte waarmee de aspiratieslang wordt ingebracht. Het is ook opvallend dat weinig verpleegkundigen de universele voorzorgsmaatregelen voor infectiepreventie kennen. Zo blijkt dat 75 procent (n=21/28) denkt dat handhygiëne voor de aspiratie niet vereist is en denkt 64 procent (n= 18/28) dat handschoenen en een schort onnodig zijn tijdens het aspireren8. Nochtans is dit een invasieve procedure die de kans op infectie vergroot. Er is onvoldoende kennis over de eerste canulewissel en er heersen veel misverstanden rond de nood aan bevochtiging en de meest voorkomende vroeg- en laattijdige complicaties. Inzetten op kennis en interventieschema’s bij verstoppingen van de tracheacanule, bloedingen en noodsituaties moeten worden opgenomen in educatieve programma’s voor verpleegkundigen.

Conclusie

Er worden verschillen vastgesteld in de zorg, verpleegkundige kennis en het management van patiënten met een tracheacanule tussen ziekenhuizen. Inspanningen zijn nodig om variaties in de praktijk te verminderen. Afwezigheid van standaardrichtlijnen over tracheotomiezorg maakt deze basispraktijk ingewikkelder. Bijgevolg is er nood aan frequente educatieve programma’s om kennis en vaardigheden te versterken en moeten procedures bijgewerkt worden volgens de nieuwste wetenschappelijke evidentie.

 

1 Khanum, T., Zia, S., Khan, T., Kamal, S., Khoso, M. Y., Alvi, J. R., & Ali, A. (2021). Assessment of knowledge regarding tracheostomy care and management of early complications among healthcare professionals. Brazilian Journal of Otorhinolaryngology, 88(2), 251–256. https://doi.org/10.1016/j.bjorl.2021.06.011

2 Day, T., Farnell, S., Haynes, S., Wainwright, S. P., & Wilson-Barnett, J. (2002). Tracheal suctioning: an exploration of nurses’ knowledge and competence in acute and high dependency ward areas. Journal of Advanced Nursing, 39(1), 35–45. https://doi.org/10.1046/j.1365-2648.2002.02240.x

Elien Decruyenaere startte tien jaar geleden, na het behalen van haar bachelordiploma, op de afdeling intensieve zorg. Deze dynamische, uitdagende omgeving prikkelde haar om een master in de verpleeg- en vroedkunde te volgen.


Knipperlichten signaleren nood aan vroegtijdige zorgplanning

Doodgaan, niemand praat er graag over, zeker niet als je nog gezond bent. Toch is het belangrijk dat anderen weten wat je zorg- en levenseindewensen zijn wanneer het minder gaat. Zorgverleners zijn opgeleid om met patiënten over vroegtijdige zorgplanning (VZP) te praten, maar in de praktijk blijkt dat zij zo’n gesprek moeilijk vinden. Hoe kunnen we zorgverstrekkers beter ondersteunen om knipperlichten in vroegtijdige zorgplanning te herkennen er ermee aan de slag te gaan? Deze innovatieve aanpak biedt een antwoord.

Context

Mits een goede thuiszorg kunnen chronisch zieke patiënten nog steeds thuis wonen. Thuisverpleegkundigen zijn verplicht om 20 uur vorming per jaar te volgen, waaronder opleidingen over vroegtijdige zorgplanning (VZP) en palliatieve zorg. Wanneer de zorgverlener alarmsignalen of veranderingen in de situatie van de zorgvrager, ook wel knipperlichten, opmerkt is het tijd is om een VZP-gesprek te voeren. Onderzoek toont aan dat dit in de praktijk stroef verloopt, daardoor gaat kostbare tijd verloren. Nochtans biedt het herkennen van deze knipperlichten en het tijdig voeren van een VZP-gesprek duidelijkheid en gemoedsrust voor zowel de zorgvrager en zijn naasten als de zorgverlener.

Ik ben Femke Degrande en behaalde mijn diploma Bachelor in de Verpleegkunde aan Howest Brugge. In mijn vierde jaar liep ik stage op de Palliatieve Eenheid De Vlinder in Brugge en binnen de thuiszorgorganisatie Cura Oost. Doorheen mijn studie was ik geprikkeld door palliatieve zorg. Daarbij merkte ik hoe wij als zorgverstrekkers blijvend kunnen groeien. Vandaar mijn keuze om een verbeterproject op te starten als bachelorproef. Het uitwerken hiervan heeft mij nog warmer gemaakt. Daarom startte ik met een Postgraduaat palliatieve zorg om uiteindelijk te groeien tot referent.

Methode

Voor mijn bachelorproef testte ik het effect van een nieuwe manier van vorming uit binnen een thuiszorgorganisatie. De werkvorm is uitgedacht door het Van Cure naar Care-projectteam met expertise in vormingen voor zorgprofessionals. De innovatieve en activerende methodiek focust op strikt noodzakelijke informatie die meteen naar de praktijk wordt vertaald. Via een serious game trainden de zorgverleners op een speelse manier de gesprekstechnieken. Gebaseerd op levensverhalen van fictieve en echte cliënten oefenden ze met het knipperlichtenspel het herkennen van deze veranderingen.

Resultaten

Om de impact van onze aanpak te meten op de kennis over vroegtijdige zorgplanning en op het gevoel van zelfvertrouwen om in de toekomst dergelijke gesprekken te voeren, vulden de deelnemers vooraf een vragenlijst in. Dit herhaalden we na afloop van het volledige traject. Door de resultaten voor- en na de vorming te vergelijken stelden we vast dat de aanpak werkt: de kennisvragen werden correcter beantwoord na het vormingsprogramma en het gevoel van zelfvertrouwen nam toe. Bovendien vonden alle deelnemers de aanpak doeltreffend en meer dan de helft verkoos deze methodiek boven een meer traditionele manier van vorming. Daarnaast werd ook de nood aan een betere ondersteuning bij VZP-gesprekken bevestigd: zorgverleners ervaren nog teveel drempels op het vlak van kennis, ervaring en het gevoel van vertrouwen in hun eigen kunnen als het over vroegtijdige zorgplanning en palliatieve zorg gaat.

Conclusie

De resultaten uit deze bachelorproef schetsen een positief toekomstbeeld: thuiszorgorganisaties staan open om te werken aan een betere integratie van vroegtijdige zorgplanning en palliatieve zorg in hun dagelijkse werking. Een innovatieve vormingsaanpak wordt gesmaakt en werkt. Het is bemoedigend om te zien hoe de thuisverpleegkundigen na het vormingstraject in overleg gingen met elkaar over hun cliënten, palliatieve zorgnoden opmerkten en huisartsen opbelden om samen aan de slag te gaan. Binnen deze zorgorganisatie verzaakte deze methodiek een echte sensibilisering.


Vertrouwen en vaccinatietwijfel: rol van zorgverleners

Het vaccineren van kinderen volgens het basisvaccinatieschema is een cruciale preventieve gezondheidsmaatregel. Helaas maken veel ouders zich zorgen over het vaccineren van hun jonge kinderen en kiezen sommigen ervoor om (bepaalde) vaccinaties uit te stellen of zelfs te weigeren. Dit complexe spectrum van attitudes staat bekend als ‘vaccinatietwijfel’. Het onderzoek van Esther Lermytte gaat dieper in op dit fenomeen om zo de ervaringen van ouders en zorgverleners rond kindervaccinatie te verbeteren.

Context

In Europa zijn vaccinatiediensten wijdverspreid en over het algemeen goed toegankelijk. Toch wijst onderzoek uit het Europese VAX-TRUST-project uit dat in België gemiddeld meer twijfel bestaat over de effectiviteit en het belang van vaccins in vergelijking met andere Europese landen.

Methode

Naast een literatuuronderzoek werden interviews afgenomen met 39 zorgverleners en 15 ouders die twijfelen over het vaccineren van hun kinderen. Bovendien observeerden we 30 uur aan consultaties tijdens vaccinatiemomenten.

Esther Lermytte is sinds 2021 doctoraatsstudent bij de onderzoeksgroep Health and Demographic Research aan de Universiteit Gent. Daar werkt ze mee aan het Europese VAX-TRUST-project onder begeleiding van promotoren prof. dr. Piet Bracke, dr. Melissa Ceuterick en dr. Katrijn Delaruelle.

Resultaten

Ons onderzoek bevestigt reeds gekende factoren over vaccinatietwijfel, namelijk dat sommige ouders een voorkeur hebben voor natuurlijke immuniteit of bezorgd zijn over de bijwerkingen van vaccins. Deze overwegingen sluiten vaccinatie niet noodzakelijk uit maar wijzen op een verhoogd gezondheidsbewustzijn. Ouders hebben nood aan transparante informatie en open communicatie over vaccinatie met hun zorgverlener. Specifiek aan de Vlaamse context is dat we zien dat ouders vaak instemmen met het poliovaccin vanwege zijn verplichte karakter, maar aarzelen bij de aanbevolen vaccins omdat ze het belang ervan moeilijker kunnen inschatten.

Een belangrijke bevinding uit ons onderzoek is dat vaccinatietwijfel niet altijd gerelateerd is aan de vaccins zelf. Moeilijkheden tijdens de zwangerschap, de beste bescherming van het kind en, hierop aansluitend, de verantwoordelijkheid om de optimale gezondheid van het kind te garanderen dragen bij aan de twijfel of vaccinatie al dan niet de juiste keuze is. Vaccinatietwijfel kan ook ontstaan door eerdere, negatieve ervaringen met vaccinaties bij oudere kinderen of met de gezondheidszorg in het algemeen. Ouders getuigen dan ook over het belang van een goede vertrouwensrelatie met hun zorgverlener, ongeacht hun uiteindelijke beslissing.

Conclusie

Vaccinatietwijfel heeft zeker te maken met vertrouwen. Ouders die twijfelen over het al dan niet vaccineren van hun kind vrezen vaak voor stigmatisering. Onze observaties tonen aan dat de consultatie de ideale opportuniteit is voor de zorgverlener om deze vertrouwensband met de ouder op te bouwen. Je kan een positieve, veilige sfeer creëren tijdens de vaccinatieprocessen door een interpersoonlijke aanpak te hanteren. Zo is het van belang om voorafgaand aan het moment van vaccinatie transparant te zijn over de bijwerkingen en de voor- en nadelen van het vaccin en de ziekte. Het onderwerp niet uit de weg gaan, maar actief luisteren naar de vragen en twijfels van de ouders is hierbij belangrijk. Tijdens het vaccinatiemoment kan je verder een vertrouwensband opbouwen door zowel de ouders als het kind aan te spreken, gerust te stellen en te betrekken bij het proces. De ouders willen namelijk, net zoals jij, de beste zorg voor het kind.


Verpleegkundigen voorbereiden op klimaatimpact

Context

Klimaatverandering veroorzaakt verschillende gezondheidsproblemen waaronder vectoroverdraagbare ziekten, cardiovasculaire aandoeningen, nieraandoeningen, neurologische aandoeningen en mentale gezondheidsrisico’s. De gezondheidssector heeft zelf een hoge uitstoot van emissiegassen en produceert een aanzienlijke hoeveelheid afval.

Methode

IVAREM organiseerde in samenwerking met Thomas More Lier twee klimaatworkshops in maart 2023: een gastles over klimaat en gezondheid en een duurzaamheidsdebat. De gastles voor derdejaarsstudenten verpleegkunde benadrukte de relatie tussen klimaatverandering en gezondheid, met aandacht voor bewustwording en betrokkenheid van verpleegkundigen. De interactieve lessen omvatten vier hoofdstukken: broeikasgassen, impact op gezondheid, wereldwijde duurzaamheidsdoelen (SDG’s) en interventies voor verpleegkundigen.

Resultaten

Hoewel de meerderheid van de 35 aanwezige studenten in de les de impact van klimaatverandering op gezondheid erkende, vond niemand van hen dat verpleegkundigen voldoende voorbereid werden op deze gevolgen. Onderstaande aanbevelingen zijn gebaseerd op de vier thema’s van de Green Deal Duurzame Zorg Vlaanderen 2023.

  • Gezondheidsrisico’s:
    1. Ziekenhuizen: personeel opleiden over klimaatgerelateerde gezondheidsrisico’s, infrastructuur aanpassen, gezonde voeding bevorderen, ramp- en epidemietraining
    2. Verpleegkundigen: omgevingsrisico’s herkennen, gezondheidsadvies geven zoals bij hittegolven
    3. Opleiding: klimaatonderwijs integreren, duurzame praktijklessen voor studentverpleegkundigen, bewustwording van gezondheidsrisico’s waaronder nieuwe fenomenen zoals solastalgie en eco-angst
  • Verkleinen van de afvalberg/transitie naar een circulaire industrie:
    1. Ziekenhuizen: afvalprotocollen, personeelseducatie, gebruik van duurzame materialen
    2. Verpleegkundigen: zuinig omgaan met materiaal, scheiden van afval, meedenken over innovatie en duurzaamheid
    3. Opleiding: duurzame zorgtraining aanbieden
  • Duurzame mobiliteit en energie- en waterverbruik:
    1. Ziekenhuizen: duurzame energie en verlichting implementeren, duurzame mobiliteit bevorderen
    2. Verpleegkundigen: energiezuinig gedrag vertonen, waterbesparende maatregelen
    3. Opleiding: bewustzijn creëren over energie- en waterverbruik
  • Vergroening van de campussen en infrastructuur:
    1. Ziekenhuizen: groene daken, tuinen en planten voor biodiversiteit, hittebeheersingssystemen
    2. Verpleegkundigen: voorstellen opties rond vergroening
    3. Opleiding: curriculum aanbieden rond klimaatverandering en duurzame opties

Conclusie

Klimaatverandering heeft directe gevolgen voor de gezondheid en de zorgsector. Verpleegkundigen en studenten zijn onvoldoende voorbereid op deze gevolgen en missen de nodige kennis. Hogescholen en ziekenhuizen spelen een belangrijke rol bij het sensibiliseren van het belang van duurzaamheid en klimaatverandering bij verpleegkundigen. Het is noodzakelijk om het curriculum uit te breiden en te actualiseren om verpleegkundigen voor te bereiden op de gezondheidsgevolgen van klimaatverandering.

Lore Verstreken

In 2023 behaalde Lore Verstreken haar bachelordiploma Verpleegkunde. Als onderwerp voor haar eindwerk koos ze voor klimaatverandering en duurzaamheid. Dit thema is zeer actueel, maar het zorgpersoneel wordt niet adequaat voorbereid op de gevolgen van klimaatverandering. Vanaf september 2023 volgt Lore het schakeljaar voor de Master of Science: Management en Beleid in de Gezondheidszorg. Haar doel is om in de toekomst bij te dragen aan het verduurzamen van de zorgsector.


Effect van een reanimatieplank op in-hospitale CPR

CPR is meest kwalitatief op een harde ondergrond[1]. Toch spelen in-hospitale arresten zich veelal af op een matras in bed. De borstcompressiekwaliteit in deze context is vaak suboptimaal[2]. Wetenschappelijke evidentie over de effectiviteit van een reanimatieplank is schaars en tegenstrijdig. Deze oefenpopstudie evalueerde het effect van een reanimatieplank op compressiediepte, -frequentie en thorax terugvering. Geslacht, BMI, leeftijd en dienst werden beschouwd als potentiële predictoren.

Methode

Via een CPR zelfleerstation op de vloer werden bij de start van de studie verpleegkundigen bijgeschoold om een minimale gecombineerde compressiescore te behalen. Deze gecombineerde score bestond uit ≥ 70 procent compressies met een diepte van 50-60 mm, ≥ 70 procent compressies met volledige loslating van de thorax (≤ 5 mm) en een gemiddelde compressiefrequentie van 100-120 bpm. Participanten werden vervolgens at random en zonder medeweten toegewezen aan een groep met en zonder reanimatieplank en voerden twee minuten een CPR-test uit in bed. De primaire uitkomstmaat betrof het verschil in percentage deelnemers met een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent tussen beide groepen.

Wie zijn wij?

Zara Cuvelier (26) is verpleegkundige Spoed in het UZ Gent. Ruben Houthoofdt (28) is verpleegkundige IZ in het AZ Damiaan Oostende. Ze studeerden beide respectievelijk af aan de UGent in 2020 en 2021. Trots kijken ze terug op dit slotwerk van hun studies, dat hun beide een internationale publicatie[1] opleverde. Onderzoek met een beduidende praktijkrelevantie triggert verpleegkundigen om een kritische blik te werpen op de huidige zorgstandaard, vinden Zara en Ruben.

 

 

 

[1] Cuvelier, Z., Houthoofdt, R., Serraes, B., Haentjens, C., Blot, S., & Mpotos, N. (2022). Effect of a backboard on chest compression quality during in-hospital adult cardiopulmonary resuscitation: a randomised, single-blind, controlled trial using a manikin model. Intensive and Critical Care Nursing, 69, 103164. doi: 10.1016/j.iccn.2021.103164.

Resultaten

In totaal werden 120 verpleegkundigen nagenoeg evenredig toegewezen aan een interventiegroep en controlegroep met gelijke demografische kenmerken. Het percentage deelnemers met een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent was niet significant verschillend en suboptimaal in beide groepen: 47,5 procent (reanimatieplank) versus 41 procent (controle). Kortom, ondanks recente CPR-training (max. 14 weken geleden) haalde meer dan de helft in beide groepen de gewenste compressiekwaliteit niet. Kwaliteitsvolle compressies bij CPR-training op de vloer garandeerden geen kwaliteitsvolle compressies tijdens CPR op een matras in bed. Onderzoek toont aan dat CPR-skills al vervallen binnen enkele maanden na training[3].

De leeftijdscategorie ≥ 51 jaar was geassocieerd met een lagere kans op het behalen van de gecombineerde compressiescore ≥ 70 procent. Dienst, BMI en geslacht waren geen significante voorspellers voor een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent.

Conclusie

Een reanimatieplank had in deze studie geen significante meerwaarde voor de borstcompressiekwaliteit tijdens volwassen CPR op een traagschuimmatras in bed. Leeftijd was een significante predictor voor de geleverde borstcompressiekwaliteit. In beide groepen werd een belangrijk verval van compressievaardigheden geobserveerd. Dit onderstreept het belang van frequente hertraining, met name in sommige leeftijdsgroepen. Verder onderzoek is nodig om het effect in kaart te brengen op klinische uitkomstmaten als ROSC, overleving en gunstige neurologische uitkomst[4].

Gevolgen voor de praktijk

·         Borstcompressies onderbreken voor het plaatsen van een reanimatieplank is niet aanbevolen. Evalueer aandachtig of deze interventie gerechtvaardigd is als standard of care op het matrastype van de instelling.

·         Stimuleer frequente CPR-training, ook bij verpleegkundigen met anciënniteit. Jaarlijks trainen volstaat potentieel niet.

·         Reflecteer over het CPR-trainingsbeleid van de instelling: CPR-training standaard voorzien in bed eerder dan op de vloer?

 

[1] Perkins, G. D., Handley, A. J., Koster, R. W., Castren, M., Smyth, M. A., Olasveengen, T., . . . automated external defibrillation section, C. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 2. Adult basic life support and automated external defibrillation. Resuscitation, 95, 81-99. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.015.

[2] Monsieurs, K. G., Nolan, J. P., Bossaert, L. L., Greif, R., Maconochie, I. K., Nikolaou, N. I., . . . Group, E. R. C. G. W. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 1. Executive summary. Resuscitation, 95, 1-80. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.038.

[3] Greif, R., Lockey, A. S., Conaghan, P., Lippert, A., De Vries, W., Monsieurs, K. G., . . . Collaborators. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 10. Education and implementation of resuscitation. Resuscitation, 95, 288-301. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.032.

[4] International Liaison Committee on Resuscitation ILCOR. (2020). Firm Surface for CPR (BLS): Systematic Review. Retrieved from https://costr.ilcor.org/document/firm-surface-for-cpr-tfsr-costr


Oncologische patiënten en seksualiteit: Onderzoek onder verpleegkundigen

Inleiding & Context

In 2020 werden in de EU 2,7 miljoen nieuwe kankergevallen gemeld. Behandelingen zoals chemotherapie, immunotherapie, radiotherapie en chirurgie kunnen het seksueel functioneren negatief beïnvloeden, met variërende prevalentiecijfers van seksueel disfunctioneren. Onderzoek toont aan dat er nog te weinig aandacht is voor het bespreken van seksualiteit en seksuele disfunctie bij patiënten met kanker. Dit onderzoek in Nederland en Vlaanderen richt zich op de mate waarin seksualiteit wordt besproken door verpleegkundigen en het identificeren van de beïnvloedende factoren om dit te bespreken. Het doel is concrete aanbevelingen en verbeteringen in de zorg te formuleren en kennis- en educatiebehoeften te identificeren.

Methode

Via een online vragenlijst werden Nederlandse en Vlaamse verpleegkundigen die werken met oncologische patiënten bevraagd.

Resultaten

Verpleegkundigen zijn van mening dat 75 procent van de oncologische patiënten te maken krijgt met veranderingen in hun seksueel functioneren als gevolg van ziekte en behandeling. Opmerkelijk is het verschil tussen Vlaanderen en Nederland in het bespreken van seksualiteit. Terwijl 15,6 procent van de Nederlandse verpleegkundigen aangeeft dit zelden tot nooit te doen, geldt dit voor 42,2 procent van de Vlaamse verpleegkundigen. Seksualiteit wordt het meest besproken bij patiënten in curatieve behandeling (91,3 %) en minder frequent bij palliatieve patiënten (42,3 %). Opvallend is dat spontane informatie geven over mogelijke bijwerkingen de meest gebruikte benadering is.

Factoren die het bespreken van seksualiteit met de patiënt beïnvloeden werden onderzocht. Verpleegkundigen gaven aan in hoeverre bepaalde factoren hen weerhouden van dit gesprek. Onvoldoende opleiding/training werd het vaakst genoemd (67,2 %), gevolgd door de ‘aanwezigheid van een derde partij’ (52,8 %). Andere belemmeringen zijn: culturele redenen (51,2 %), schaamte over het onderwerp bij de patiënt (49,5 %), geloofsovertuiging van de patiënt (49 %), onvoldoende tijd (47,9 %) en het feit dat de patiënt er niet over begint (43,1 %). Bovenstaande factoren werden als belemmerend ervaren bij zowel Vlaamse als Nederlandse verpleegkundigen. Verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse verpleegkundigen kwamen vooral in percentage naar voor, waarbij Nederlandse verpleegkundigen een minder hoog percentage belemmering ervaren bij deze factoren dan Vlaamse verpleegkundigen. Daarnaast geven Nederlandse verpleegkundigen aan dat de factor ‘de patiënt begint er niet over’ niet als  belemmerend wordt ervaren om seksualiteit met hen te bespreken. Vlaamse deelnemers ervaren vijf aanvullende factoren als belemmerend, waaronder taal, leeftijd van de patiënt, opvoeding van de patiënt, eigen ongemak en de ernst van de ziekte van de patiënt.

Meer dan de helft van de verpleegkundigen (55,6 %) geven aan weinig tot geen kennis te hebben over seksuele problemen. Vlaamse verpleegkundigen scoren hoger (62,9 %) dan Nederlandse (47,5 %). Verpleegkundigen vinden dat er in hun opleiding onvoldoende aandacht is besteed aan seksualiteit en het bespreken hiervan met de oncologische patiënt. Ongeveer 72,3 procent van de verpleegkundigen wil hun kennis vergroten. Waarbij Vlaamse verpleegkundigen dit aangeven voor 78,7 procent ten opzichte van 64,8 procent van de Nederlandse verpleegkundigen. Een opleiding in de werksetting (56,9 %) met focus op communicatietraining (83,8 %) wordt als gewenste manier naar voor geschoven.

Conclusie

De onderzoeksresultaten wijzen op diverse belemmerende factoren die verpleegkundigen ervaren op het vlak van spreken over seksualiteit met oncologische patiënten.  Zowel Vlaamse als Nederlandse verpleegkundigen geven aan dat zij nood hebben aan training en het ontwikkelen van communicatievaardigheden. Een aanbeveling is om deze aspecten als integraal onderdeel op te nemen in de opleiding en nascholing voor oncologisch verpleegkundigen.

De resultaten suggereren dat het aanstellen van referenten op het gebied van seksualiteit waardevol kan zijn. Deze referenten kunnen verpleegkundigen ondersteunen, adviseren en voorzien van gespecialiseerde kennis over seksuele zorg voor oncologische patiënten. Het is eveneens van belang om aandacht te besteden aan alle factoren die verpleegkundigen als beïnvloedend ervaren, om op die manier bewustzijn te creëren rond seksualiteit en seksuele gezondheid van oncologische patiënten.

Seksualiteit moet bespreekbaar zijn gedurende elke fase van het oncologische traject. Het is belangrijk dat verpleegkundigen proactief zijn in het initiëren van gesprekken over seksualiteit en openstaan voor de behoeften en zorgen van hun patiënten.

Eveline Vermoere behaalde in juni 2023 haar masterdiploma in de verpleegkunde en de vroedkunde (onderzoeker in gezondheid en zorg) aan de UAntwerpen. Vanuit haar functie als hoofdverpleegkundige in een oncologisch dagziekenhuis koos ze ervoor om het onderzoek voor haar masterproef te doen binnen deze setting.


Portfolio: Verpleegkundig leiderschap

Mijn eerste job in België was tandartsassistente. Na tien jaar haalde ik er geen voldoening meer uit. Tijd voor een nieuwe uitdaging via de bacheloropleiding verpleegkunde aan de Karel de Grote hogeschool. Nu kan ik zeggen dat het een buitengewoon traject was vol bloed, zweet, tranen en dagreflecties, doorbijten en loslaten, vallen en opstaan. Mijn bachelordiploma behaalde ik in juni 2022. Maar dat had heel wat voeten in de aarde.

Vandaag is het een grote kunst om jezelf te zijn of blijven. En het is nog moeilijker als je stagiair verpleegkunde bent. Wat als je je potentieel niet kan ontwikkelen omdat het niet tot de mentaliteit van de afdeling hoort? Hoe kan je verpleegkundig leiderschap vormgeven, als het niet in de cultuur van het team zit? Leiderschap in de zorg is een meer uiteenlopend concept dan in andere domeinen. Het draait rondom de patiënten en hun levens.

Maar wanneer krijg je een kans om verpleegkundig leiderschap op te nemen als student? Het is niet altijd evident of even makkelijk om je eigen mening te uiten of een bepaalde handeling of gedrag in vraag te stellen. Niet elk team(lid) beschouwt je als een volwaardige collega. Tijdens mijn verschillende stages kreeg ik soms de indruk dat toestemming of goedkeuring verplicht was om het leiderschap te mogen nemen. Of het wordt op voorhand door derden (mentoren of andere collega’s) beslist dat ik het leiderschap mag opnemen in bepaalde situaties. Zodoende blijf je een voorbeeldige stagiair. Toch voelt het vanbinnen soms verward of onduidelijk. En dat geeft geen voldoening. Je durft niets zeggen, omdat het niet veilig voelt. Een strijd tussen ik-stagiair en ik-individu.

Zorg in verandering

Verpleegkundigen zijn vandaag anders opgeleid dan dertig jaar geleden. En dat veroorzaakt botsingen, frustraties, strijd en meningsverschillen. Hier draait het niet meer rondom de patiënten en de zorgvraag.

De zorg verandert, de patiënt verandert, en daarmee verandert ook het onderwijs. In de opleiding leer je vandaag dingen uitspreken, durf je feedback vragen en geven, kritisch nadenken en reflecteren over eigen handelingen, aanzetten tot verandering en continue verbetering. Volgens mij moet je als zorgprofessional de verantwoordelijkheid opnemen voor de regie van de dagelijkse patiëntenzorg, vanuit de ambitie om die zorg voortdurend te verbeteren. Ik ben ervan overtuigd, dat deze verbetering in het zorgproces alleen mogelijk is op voorwaarde dat het op de verschillende niveaus wordt aangepakt: op het niveau van je eigen handelen, van het team en van de organisatie waar je werkt.

Gedurende de opleiding heb ik deze evolutie zelf ondervinden, samen met mijn stagebegeleiders. Door hun ondersteuning en geloof in studenten, door hen als een individu te zien, voelde ik mij altijd veilig en kon ik steeds mezelf zijn tijdens stageperiodes. Deze eigenschap wil graag behouden in mijn volledige carrière als verpleegkundige.

 

Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.

Elizaveta Tatarinova is 37 jaar en studeerde in juni 2022 af als verpleegkundige. Momenteel werkt ze in de huisartsenpraktijk De Ceder in Hove en volgt ze daarnaast de postgraduaatopleiding Verpleegkundige in de huisartsenpraktijk aan de Universiteit Antwerpen.


Time is (t)issue: communicatie tussen ziekenhuis en ambulancier kan beter

Het eerste uur na een ongeval wordt het ‘gouden uur’ genoemd. Wanneer hulpdiensten binnen dat uur goed handelen, is de kans op overleving het grootst. Helaas gaat men niet altijd spaarzaam om met die kostbare tijd. Ziekenwagens komen vaak onaangekondigd aan bij het ziekenhuis, dat niet voorbereid is op de komst van de patiënt. Ambulanciers hebben dan meestal geen tijd om alle patiëntengegevens door te geven. Om de communicatie tussen ambulances en het ziekenhuis te verbeteren, werkte Hellen aan een applicatie. 

Context

Binnen de acute setting van prehospitale zorgen is elke seconde van belang. Verkeerde of laattijdige beslissingen kunnen dan ook het verschil tussen leven en dood betekenen voor de patiënt. Alle communicatie moet bijdragen tot het tijdig en geïnformeerd nemen van deze beslissingen. In de praktijk blijkt dit niet het geval te zijn. Er is dus ruimte voor verbetering.

Methode

Naast een grondig literatuuronderzoek liep Hellen kijkstage bij ambulanciers om de conclusies uit de literatuur te bevestigen. De paper wil volgende vraag beantwoorden: hoe kan men interdisciplinaire communicatie, met het oog op triage, prenotificatie van het ziekenhuis en patiëntenoverdracht in het ziekenhuis, verduidelijken en ondersteunen binnen de prehospitale naar hospitale setting?

Resultaten

Tijdens het literatuuronderzoek constateerde Hellen dat in de eerste cruciale momenten heel wat tijd en informatie verloren gaat. Er zijn drie concrete knelpunten in de communicatie van ambulance naar ziekenhuis toe.

  1. Prenotificatie: het ziekenhuis weet op voorhand vaak niet dat een ambulance onderweg is.
  2. Het is moeilijk in te schatten welke extra hulp de ambulancier moet inschakelen om de patiënt te helpen. Dat wordt aangeleerd in de opleiding, maar in het veld maakt iedereen verschillende beslissingen op basis van eigen ervaring. Dat leidt tot over- en ondertriage.
  3. Door het laattijdig of puur mondeling doorbriefen van de patiëntgegevens gaat informatie verloren.

Conclusie

Prehospitale naar hospitale communicatie dient eenduidig en gestandaardiseerd te zijn. Er is nood aan een gemeenschappelijk denkmodel voor alle betrokken paramedici en een gemeenschappelijke taal bij het overdragen van patiënten en het briefen van collega’s. Hellen ontwikkelde een cloudbased tool die de communicatie met betrekking tot triage, prenotificatie en patiëntenoverdracht ondersteunt. Zo moeten ambulanciers de patiëntengegevens enkel in de app ingeven, die ze dan automatisch naar het ziekenhuis stuurt. Dat digitale ondersteuning helpt, blijkt uit de cijfers. Als ambulanciers gegevens uit hun hoofd doorgeven is slechts 33 % van de gegevens correct en volledig. Met digitale ondersteuningsmiddelen wordt dit liefst 99 %. Op basis van een evidencebased matrix kan de tool bovendien ondersteuning bieden in het maken van beslissingen, zoals het al dan niet bijstand vragen van de mug.

 

Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.

Hellen Tielemans studeerde in 2022 af als bachelor in de Verpleegkunde aan de Thomas More Hogeschool. Ze maakte haar eindwerk over crisiscommunicatie tussen ambulances en ziekenhuizen. Hellen wou meer doen dan de problemen enkel in kaart brengen. Ze ontwikkelde een app waarmee ambulanciers sneller en beter kunnen communiceren met het ziekenhuis. Daarmee sleepte ze de Vlaamse Scriptieprijs, goed voor 2.500 euro, in de wacht. Met steun van Start It @KBC richtte ze haar eigen bedrijf op om haar applicatie op de markt te brengen. Op dit bevindt het prototype zich in de eerste testfase.

Fotograaf: Thierry Geenen


NPO-orders bij endoscopie: standaard, gemakzucht of noodzaak?

Inmiddels zijn we er allemaal bekend mee: voor een operatie of onderzoek in het ziekenhuis wordt gevraagd om gedurende een bepaalde periode nuchter te blijven. Niet alleen patiënten die in opname komen, maar ook al opgenomen patiënten komen met deze orders in contact. Standaard wordt aan patiënten gevraagd om vanaf middernacht niets meer te eten en te drinken, maar is dit noodzakelijk? Of is dit een maatregel die standaard genomen wordt om de procedures te vergemakkelijken?

Context

Voor endoscopische onderzoeken wordt een standaard order toegepast om patiënten nuchter te houden vanaf middernacht, om de veiligheid en de resultaten van de onderzoeken te optimaliseren. Dit kan tot gevolg hebben dat patiënten voor lange perioden nuchter zijn, maar is dit wel nodig?

Methode

Deze bachelorproef is samengesteld a.d.h.v. wetenschappelijk onderzoek. De data van de gevonden artikels werd vergeleken met de huidige orders die in de praktijk bij endoscopische onderzoeken worden toegepast. Als laatste werd een gesprek gevoerd met een dokter-assistent om een beeld te krijgen van de visie van de artsen.

An-Sofie Iser studeerde afgelopen juli af als Bachelor verpleegkunde aan de UC Leuven-Limburg in Genk. Voor haar bachelorproef diende ze een afdelingsgebonden probleem te onderzoeken. Ze gaf er prioriteit aan om een relevant en patiëntgericht onderwerp te kiezen.

Resultaten

De European Society of Anaesthesiology (ESA) geeft aan dat patiënten heldere vloeistoffen mogen consumeren (water, pulpvrije sappen, thee/koffie zonder melk) tot 2 uur voor een ingreep. Vast voedsel moet beperkt worden tot 6 uur voor de ingreep. De American Society of Anesthesiologists (ASA) sluit zich aan bij deze richtlijnen.

In de praktijk wordt een NPO-order ingezet vanaf middernacht voor endoscopische onderzoeken, wat de nuchtere periode verlengt tot 8 uur of meer. Op gastro-intestinale afdelingen werden patiënten gemiddeld 14 uur nuchter gehouden. Als reden hiervoor wordt de goede visualisatie van de mucosa aangehaald. Soms worden patiënten zelfs nuchter gehouden voordat een onderzoek of interventie gepland staat, dit was zo bij 15 procent van de orders. En van dit percentage was de meerderheid (89,4 procent) uiteindelijk onnodig nuchter. Uit het gesprek met de dokter-assistent blijkt dat deze richtlijn wordt toegepast zodat verschuivingen in de planning mogelijk zijn.

Patiënten ervaren tijdens deze lange nuchtere periode ongemakken op psychisch en fysiek vlak. Naast honger en dorst gaat het over een droge mond, sufheid, bibberen, duizeligheid, buikpijn, hoofdpijn, etc. Uit literatuur blijkt dat patiënten die een NPO-periode van 2 uur ondergingen gemiddeld 20 procent minder angst, algemeen ongemak, honger en zwakte ervaarden dan patiënten die de NPO-periode van 8 uur of meer doormaakten. De kortere NPO-periode beïnvloedde daarnaast niet de maagmucosa of de kans op reflux tijdens de endoscopische intubatie.

Frequent en aanhoudend vasten leidt niet alleen tot patiëntontevredenheid, maar ook tot malnutritie en kan een nadelige invloed hebben op de resultaten van patiënten. Daarnaast verhoogt het risico op complicaties, zoals vertraagd ontwaken, verstoorde elektrolytenbalans, hypotensie, verminderd welzijn van de patiënt, etc.

Conclusie

De NPO-periode voor een endoscopisch onderzoek blijft noodzakelijk, maar deze kan teruggeschroefd worden zonder een effect op de veiligheid van de patiënt, de resultaten van het onderzoek en met minder ongemakken als gevolg. Het toepassen van het NPO-order vanaf middernacht ter vergemakkelijking zou niet mogen opwegen tegen de patiëntervaring die hiermee gepaard gaat. Er moet een nieuwe universele richtlijn opgesteld worden waarbij de nadruk ligt op het optimaliseren van het patiëntencomfort en niet dit van de instelling.

 

Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.


‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’: communicatie aan thuiswonende 65-plussers

De vergrijzing van de bevolking stelt regeringen en samenlevingen wereldwijd voor uitdagingen. Om ouderen zo lang mogelijk veilig en kwalitatief thuis te laten wonen, zijn aangepaste maatregelen nodig van de overheid en andere betrokken instanties, zoals de eerstelijnszorg en het onderwijs. Communicatie en informatie vormen hierin belangrijke elementen. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ brengt het huidige kwaliteitsniveau van communicatie en informatieverstrekking aan thuiswonende ouderen in de provincie Antwerpen in kaart.

Context

Communicatie en eenvoudige toegang tot informatie, specifiek gericht op deze kwetsbare groep, zijn van belang bij het actief ouder worden. In het WHO Age-friendly Cities-framework (WHO, 2007) worden acht onderling verbonden domeinen voorgesteld voor het bevorderen van het welzijn en de participatie van ouderen. Een ervan is ‘Communicatie en informatie’. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ analyseerde hoe hierop wordt ingezet in de provincie Antwerpen en wat de rol van verpleegkundigen hierbij kan zijn.

Methode

Deze studie ging na welke barrières senioren ondervinden bij het ontvangen van informatie. Dit kwantitatief onderzoek volgde een crosssectioneel design. Datacollectie gebeurde tussen februari en april 2022 aan de hand van een vragenlijst waarbij 82 deelnemers – zelfstandig in Antwerpen wonende 65-plussers – hun mening gaven via een combinatie van open en gesloten vragen.

Resultaten

Antwerpen scoort goed op het vlak van tijdige en efficiënte communicatie en informatieverstrekking aan 65-plussers. Het onderzoek suggereert binnen deze groep een verschuiving van het gebruik van klassieke naar moderne digitale media. Hoewel een duidelijke meerderheid (87 % van de ondervraagden) aangeeft te beschikken over een smartphone of computer, ervaren veel ouderen hun kennis en vaardigheden rond deze moderne technologieën als ontoereikend, om ze correct en efficiënt te kunnen gebruiken. Dit impliceert dat Antwerpse senioren wel bereid zijn tot digitale adoptie, maar dat aangepaste vorming rond het gebruik van moderne technologie en media hoognodig is.

Ouderen gaan niet altijd op zoek naar hulp om barrières te overwinnen die ze ondervinden bij het ontvangen van informatie. Wel doen ze frequent een beroep op eerstelijnszorgverleners om info te verwerven. De verpleegkundige speelt een sleutelrol bij het detecteren en bespreekbaar maken van de hulpvraag of informatiebehoefte, en het opstellen van gepaste interventies.

Conclusie

Op basis van de resultaten werden gerichte aanbevelingen naar verpleegkundigen geformuleerd om de levenskwaliteit van thuiswonende ouderen te verbeteren en sociaal isolement te voorkomen. De verpleegkundige kan als aanspreekpunt, informatieverstrekker, doorverwijzer en actieve promotor fungeren wat de hoge nood aan vorming rond moderne technologie betreft. Informatie die 65-plussers aanbelangt, communiceert de verpleegkundige bij voorkeur via de (klassieke) kanalen waarmee deze doelgroep vertrouwd is.

Voor digitale communicatie wordt aangeraden een alternatief via geprinte informatiedragers te voorzien. Hoewel moderne media populairder worden bij senioren, is er onvoldoende kennis over hoe deze efficiënt te gebruiken. Het is belangrijk als verpleegkundige hier alert voor te zijn. Tot slot is het aan de verpleegkundige om snel in te grijpen bij vermoeden van sociaal isolement als gevolg van beperkte communicatievaardigheden. Tijdens de coronacrisis waren ouderen een duidelijke risicogroep op dit vlak (Kopzorgen, 2021).

 

Bronnen:

  • Vlaamse Ouderenraad (2018). Woonsurvey 2018: slechts 1 op 2 ouderen bereid om te verhuizen: vlaamse-ouderenraad.be/pers/woonsurvey-2018-slechts-1-op-2-ouderen-bereid-om-te-verhuizen
  • WHO (2007). Age Friendly World: Adding Life to Years. Opgehaald oktober 2021: extranet.who.int/agefriendlyworld/age-friendly-practices/communication-and-information/
  • Kopzorgen (2021). Tele-Onthaal: “Eenzaamheid en coronavirus gaan hand in hand bij ouderen” Opgehaald mei 2022: kopzorgen.be/blog/onderzoek/eenzaamheid-en-coronavirus-bij-ouderen/

Ellen Lodrigo studeerde op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundige aan de AP Hogeschool Antwerpen. Voor haar bachelorproef ‘Age-friendly cities and communities’ onderzocht ze de kwaliteit van de communicatie aan thuiswonende 65-plussers in Antwerpen.