Kwetsbaarheid bij thuiswonende ouderen

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

Ouder worden gaat gepaard met een achteruitgang in ons functioneren, bijvoorbeeld een verlies van zicht, gehoor of mobiliteit. Bij de helft van de ouderen resulteert deze achteruitgang in een kwetsbaarheid. Dit verwijst naar een hoger risico om te vallen of om opgenomen te worden in het ziekenhuis bij bijvoorbeeld een pneumonie. Personen die kwetsbaar zijn hebben ook een groter risico om vroegtijdig opgenomen te worden in een woon zorgcentrum. Klinische studies tonen aan dat lichamelijke beweging een belangrijk element is om je te beschermen tegen kwetsbaarheid. Voldoende lichamelijke beweging kan zowel het moment tot kwetsbaarheid verlengen, alsook de weerbaarheid van een kwetsbaar persoon versterken. Daarnaast wijzen klinisch studies ook uit dat voeding een cruciale rol speelt. Een lichaam kan niet sterker worden zonder de essentiële bouwstenen, zoals eiwitten voor de opbouw van spiermassa. Er is momenteel een grote onzekerheid hoe deze resultaten uit klinische studies ook in de praktijk gerealiseerd kunnen worden

Doelstelling

Deze studie onderzocht wat het effect is van drie programma’s bij thuiswonende ouderen. Het ene programma focuste op het aanbieden van kooklessen in groep. Het tweede programma draaide rond een lichamelijk oefenprogramma in groep van één uur per week. Het derde programma bood sociale ondersteuning aan door ontmoetingen in groep te organiseren eenmaal per week. De drie programma’s duurden elk tien weken. Daarna stopten de interventies.

Samenvatting van de resultaten van de studie

De experimentele studie had 468 deelnemers, met een gemiddelde leeftijd van tachtig jaar. Alle drie de programma’s toonden op korte termijn een verbetering in de kwetsbaarheid van de deelnemers. De programma’s met de focus op voeding en lichamelijke beweging vertoonden een gelijkaardig en sterker effect dan het programma met sociale ondersteuning. Toch was op langere termijn – tot twee jaar na het stoppen van de interventie – geen enkel effect meer zichtbaar.

Conclusie

Een programma van tien weken met de focus op voeding, lichamelijke beweging of sociale ondersteuning heeft op lange termijn geen impact op de kwetsbaarheid van oudere personen.

Gevolgen voor de praktijk

Kwetsbaarheid is een van de primaire drivers voor de grote belasting van een oudere samenleving op ons gezondheidszorgsysteem. Het voorkomen of terugdraaien van kwetsbaarheid wordt internationaal erkend als een van de grote prioriteiten voor onze zorg. Zonder oplossingen zal de belasting op thuiszorg en residentiele zorg alleen maar toenemen. Het vertalen van resultaten uit klinische studies naar programma’s die ook een impact hebben in de praktijk lijkt momenteel niet te lukken. Oplossingen zijn nodig die ouderen langer dan tien weken ondersteunen en zo een effect op lange termijn bekomen. Het gebrek aan ondersteuning van innovatieve programma’s voor de praktijk door wetenschappelijke fondsen en de overheid blijft hier een groot struikelblok.

Bron: Teh et al. Effectiveness of a complex intervention of group-based nutrition and physical activity to prevent frailty in pre-frail older adults (SUPER): a randomised controlled trial. Lancet Healthy Longevity 2022. 3(8):e519-e530.


Grensoverschrijdend gedrag: hoe pak je het aan?

door An Ravelingien

 

Lydia is een ervaren thuisverpleegkundige. Voor het eerst in twintig jaar overweegt ze om haar job te stoppen[1]. Ze voelt zich emotioneel uitgeput. Al weken verzorgt ze dagelijks een ernstig behoeftige patiënte. De patiënte stelt geen problemen, maar haar partner wel. Die man, die als mantelzorger heel liefdevol en nauwgezet voor zijn vrouw zorgt, stelt zich verbaal agressief op tegen Lydia. Op alles wat ze doet, heeft hij kritiek. Bij het minste haalt hij naar haar uit. Van bij het begin gaf Lydia haar grenzen aan en uitte de wens om met respect behandeld te worden. Ondanks zijn belofte om eraan te werken, verandert de situatie niet. Bij elk huisbezoek voelt ze de angst en stress toenemen, en merkt ze dat ze zo niet verder kan. Wat kan ze doen?

  1. Stel je grenzen

Grensoverschrijdend gedrag gaat over gedrag van een ander dat jou (on)bewust materiële, fysieke, mentale of emotionele schade toebrengt of dreigt toe te brengen. Wat als grensoverschrijdend ervaren wordt, is hoogstpersoonlijk en hangt af van je eigen waarden en normen. Lydia heeft alvast een eerste belangrijke stap genomen door aan te geven waar voor haar de grens ligt.

  1. Zoek steun

Wanneer je grensoverschrijdend gedrag ervaart, is het belangrijk dat je snel steun vindt in je organisatie of bij je collega’s. In dit verhaal lijkt Lydia er alleen voor te staan. Nochtans heeft de leidinggevende een essentiële rol, meent Petra Brabant. Zij is stafmedewerker patiëntveiligheid in AZ Delta en werkte er mee aan een beleid rond grensoverschrijdend gedrag. “Die eerste emotionele en praktische opvang is cruciaal voor het herstelproces en gebeurt het best zo snel mogelijk na het incident. In een veilige context gehoor geven aan wat het slachtoffer meemaakt en begrip tonen, zijn belangrijke vormen van erkenning en duidelijke signalen dat je je verantwoordelijkheid opneemt. Het kan overigens helpen om traumatische klachten te voorkomen. Tijdens die opvang kan ook gekeken worden of er eventuele verdere stappen moeten genomen worden. Wie neemt contact op met de dader? Welke nazorg heeft het slachtoffer nodig? Elke casus is anders. Wat voor de ene persoon als steun aanvoelt, is mogelijks niet zo voor de andere. Bovendien is de ene vorm van grensoverschrijdend gedrag is de andere niet. Ernstige incidenten – met een grote impact op het slachtoffer – moeten niet alleen gekend zijn binnen de organisatie, maar vergen mogelijks ook juridische opvolging.”

  1. Ga in dialoog

“Het is daarnaast ontzettend belangrijk om in dialoog te gaan met de persoon die grensoverschrijdend gedrag stelt over het waarom van zijn gedrag”,  vindt Jan Vande Moortel, juridisch adviseur van onder meer NETWERK VERPLEEGKUNDE. “Zijn agressie is er niet zomaar, er zitten heel wat behoeftes en frustraties onder[2]. Je kan je voorstellen dat zijn rol als mantelzorger hier voor iets tussen zit. Kan het gesprek ook gaan over welke ondersteuning hij zelf nodig heeft? Er bestaan heel wat gesprekstechnieken die kunnen helpen om te de-escaleren en het gesprek om te buigen naar iets constructiefs. We moeten voor ogen houden dat zijn reacties signalen zijn dat er iets onderliggend scheelt.”

De rol van de leidinggevende is ook hierin belangrijk, vindt Heidi Diet, juridisch en strategisch coördinator in AZ Delta. “Er moet duidelijk gemaakt worden dat een grens overschreden is. De man moet beseffen wat het effect van dat gedrag is op de zorgverlener, en in dit geval ook op de patiënt. Zijn gedrag is niet alleen belastend voor Lydia, ook zijn vrouw is slachtoffer. Het verhindert namelijk goede zorgverlening. Is die man zich daarvan bewust? En weet hij dat er grenzen zijn aan wat we tolereren? Als de leidinggevende van Lydia die grens duidelijk communiceert, is dat een belangrijke vorm van steun.”

  1. Maak duidelijke afspraken

Tijdens het gesprek kan je ook afspraken maken over het verdere verloop van de zorgverlening en  welke stappen er eventueel volgen bij een nieuw incident. “Het is goed om dingen op papier te zetten”, meent Heidi. “Zo kan je er op een later moment naar verwijzen. Idealiter heb je ook afspraken binnen de organisatie waarnaar je kan teruggrijpen. Evengoed zijn er situaties waarbij de patiënt zelf grensoverschrijdend gedrag stelt en zijn eigen zorg onmogelijk maakt. Ook daar is het belangrijk om afspraken te maken over wat wel en niet getolereerd wordt. Een patiënt heeft rechten, maar ook plichten. Dat laatste wordt soms te weinig belicht.”

Afhankelijk van de ernst van het gedrag kunnen mogelijks de politie en het parket ingeschakeld worden. “Een belangrijke bedenking bij deze casus is namelijk dat de man misschien evenzeer agressief is  tegenover de patiënt”, zegt Heidi nog. “In hoeverre kan de patiënt zich hiertegen verdedigen? Is ze zelf ook slachtoffer? Dat zou in verder onderzoek aan bod komen.”

Meer weten?

Icoba. Tijd voor agressiebeleid. Werkboek voor medewerkers en beleidsmakers. 2023, Icoba – VSPF vzw.

Rosenberg MB. Geweldloze communicatie: ontwapenend, doeltreffend en verbindend. 2011, Leminiscaat BV.

 

[1] Om de privacy van de persoon te waarborgen, gebruiken we een pseudoniem.

[2] Roose J. Moeilijke mensen bestaan niet. Iedereen fantastig. (Eigen beheer)


Minder ziekteverzuim en meer werkplezier door gezondheidspromotie van medewerkers

Met een Gezondheidshuis voor het eigen personeel realiseert het UZ Brussel een primeur in ons land. Het neemt namelijk een eerste stap naar meer preventieve geneeskunde door de gezondheidsscore van medewerkers in kaart te brengen en op te volgen. Het doel? Inzetten op gedragsveranderingen die een gezonde levensstijl promoten. Het Brusselse ziekenhuis zet hiermee de traditionele zorgbenadering op zijn kop.

Dat het UZ Brussel niet om innovatie verlegen zit, is al langer bekend. Het universitaire ziekenhuis trekt wel vaker de kar als het om nieuwe technieken en methodieken gaat. Zo ook met zijn Gezondheidshuis. Dit huis wil namelijk de gezondheid van eigen medewerkers in kaart brengen via een gezondheidsscore en hen begeleiden naar een meer gezonde levensstijl. “Vandaag is veel te doen om gezond leven, maar dit wordt meestal niet holistisch en vanuit de wetenschap benaderd”, legt innovatiemanager Sonia Van Dooren uit. “Veel initiatieven zijn medisch gericht en omvatten niet alle domeinen waar wij op willen inzetten. Het psychosociale luik valt bijvoorbeeld vaak uit de boot. Nochtans is dat een heel belangrijk aspect, want we willen een gedragsverandering bereiken bij mensen die hun eigen gezondheid willen bevorderen. Met medisch advies alleen kom je er niet.”

Nood aan paradigmashift

Het UZ Brussel streeft ernaar zoveel mogelijk van de ruim 4.200 medewerkers te betrekken in het Gezondheidshuis. “Daarom kiezen we voor een digitale intake via een online vragenlijst, in combinatie met een bloedanalyse”, aldus Van Dooren. “Hoe meer mensen in het pilootproject stappen, hoe meer data we kunnen verzamelen. Zo is de selectiebias kleiner en verwerven we betere inzichten.” Met artificiële intelligentie zal het ziekenhuis die data analyseren en per medewerker een gezondheidsscore opstellen. Van daaruit zal dan, na een multidisciplinaire interpretatie en overleg tussen de onderzoekende zorgverleners, een specifiek traject per persoon aangeboden worden.

Hoewel het Gezondheidshuis niet het enige initiatief is in België – verschillende bedrijven zetten ook in op gezondheidsverbetering bij hun medewerkers – is het wel het enige dat zo’n brede, alomvattende aanpak vooropstelt. CEO Marc Noppen: “We weten dat de gezondheid van werknemers een invloed heeft op ziekteverzuim, werkplezier en motivatie. Er is dus een noodzaak om ons denkkader te veranderen en meer in te zetten op gezondheidspromotie en ziektepreventie. Als je weet dat in de zorgsector meer dan tien procent van de werknemers ziek thuis zit en je zou erin slagen dat cijfer te halveren, dan los je ineens een groot deel van de personeelstekorten op. Ons gezondheidssysteem is momenteel voor 98 procent geënt op het behandelen van mensen en slechts voor twee procent op gezondheidsbevordering en preventie. Deze laatste omvat dan nog vooral vaccinatie en neonatale screening. Nochtans zit er een businesscase in gezondheidspromotie en preventie.”

Veranderingen in levensstijl

In het pilootproject is het Gezondheidshuis niet noodzakelijk op zoek naar ziektepatronen die er eventueel al zouden zijn bij de deelnemers. Wel mikt het op de gemiddelde mens die van zichzelf denkt dat hij gezond is. “Bij die personen willen we op zaken letten waarvan we nu al weten dat ze een heel belangrijke impact hebben op hun latere gezondheidsparcours”, gaat Noppen verder. “Deze elementen zijn voeding, beweging, al dan niet roken, alcoholgebruik, lichaamsgewicht en lichaamssamenstelling. Ze vallen feitelijk buiten de geneeskunde en hebben quasi volledig te maken met gedrag. Vandaar dat we zo hameren op het psychosociale aspect in het onderzoek om mensen te begeleiden naar blijvende veranderingen in hun leefgewoontes.”

De kwaliteit van het medisch apparaat in België is dan wel behoorlijk, de gezondheidsparameters van onze bevolking zijn een ander verhaal. “We scoren het slechtst in Europa als het op beweging aankomt. Zo’n 55 procent van de Belgen kampt met overgewicht en 46 procent van onze calorieën bestaat uit ultrabewerkte voeding. De combinatie van die factoren maakt dat de gezonde levensverwachting van de Belg 60 jaar is, maar we worden gemiddeld wel 84 jaar oud. Ter vergelijking, de gezonde levensverwachting van de Zweed is 70 jaar. Dat stemt tot nadenken”, zegt Noppen.

Bredere ondersteuning nodig

Gezondheidspromotie is in België niet gereglementeerd en er bestaat geen RIZIV-terugbetaling voor. Van Dooren: “Het gevolg is dat zowat iedereen zich gezondheidscoach mag noemen. Dat is niet zonder risico, vandaar dat wij het onderzoek wetenschappelijk, kwalitatief en holistisch benaderen.” Om structureel iets te veranderen, is een bredere ondersteuning nodig, ook vanuit de politiek. Minder beschavingsziekten en langer gezond ouder worden betekenen minder druk op de ziekenhuizen en op de lange termijn lagere kosten voor de gezondheidszorg. Volgens Noppen is gezondheid niet alleen de bevoegdheid van volksgezondheid, maar tevens van bijna alle andere beleidsdomeinen (Health in All Policies): “We moeten vermijden in toestanden zoals het Verenigd Koninkrijk te belanden, waar het NHS (National Health Service) de immense wachtrijen niet meer weggewerkt krijgt. Daar spenderen ze intussen zes procent van het BBP aan gezondheidspromotie. Bij ons is dat slechts twee procent.”

Daarnaast is er op het vlak van opleidingen nog werk aan de winkel. Gezond leven, inclusief een gezonde voeding, maakt te weinig deel uit van het curriculum binnen de medische opleidingen. “Alles is gericht op diagnose en behandeling. Daarom wensen we in dit project niet alleen samen te werken met bedrijven om ons te ondersteunen, maar eveneens met de VUB en de Erasmushogeschool Brussel om dat leertraject aan te pakken. We hopen met het Gezondheidshuis een proof of concept uit te werken dat aantoont dat er een duidelijke businesscase is om aan ziektepreventie te doen.”

Foto: ©Peter De Schryver


Patiënten ondersteunen bij medicatiezelfmanagement

Patiënten ondervinden vaak moeilijkheden bij hun medicatiezelfmanagement, wat een invloed heeft op de therapietrouw en het veilig medicatiegebruik. Hoewel zorgverleners het belang van ondersteuning van patiënten bij medicatiezelfmanagement erkennen, blijkt dit in de praktijk moeilijk te zijn. Hulpmiddelen voor zorgverleners om patiënten te begeleiden in geval van problemen met medicatiezelfmanagement ontbreken. Daarom ontwikkelden we aanbevelingen voor zorgverleners.

CONTEXT

Het ontwikkelen van deze aanbevelingen vormt onderdeel van het SelfMADiP-project, een doctoraatsproject naar medicatie in eigen beheer. Het project zet in op enerzijds het ontwikkelen van hulpmiddelen om patiënten te ondersteunen bij medicatiezelfmanagement en anderzijds het evalueren van medicatiezelfmanagement tijdens een ziekenhuis­opname als strategie om de zelfmanagementcompetenties en therapietrouw van patiënten na ontslag te verbeteren. Zelfmanagement wordt namelijk steeds belangrijker, zeker gezien het groeiend aantal personen met chronische ziekten. Het trainen en ondersteunen van patiënten in medicatiezelfmanagement is als partner in de zorg dan ook noodzakelijk om uitdagingen en problemen aan te pakken en patiënten in staat te stellen zelfzorgactiviteiten uit te voeren.

METHODE

De ontwikkeling van aanbevelingen voor zorgverleners ter ondersteuning van patiënten bij problemen met medicatiezelfmanagement verliep in drie opeenvolgende fasen. Als eerste identificeerden we, gebaseerd op eerder onderzoek, veelvoorkomende medicatiezelfmanagementproblemen. Ten tweede werd een literatuuronderzoek (scoping review) uitgevoerd om een overzicht te creëren van relevante interventies voor elk medicatiezelfmanagementprobleem dat werd geïdentificeerd in de eerste fase. Ten derde beoordeelde een expertpanel de relevantie en duidelijkheid van de aanbevolen interventies (Delphi-studie). Een consensusgrens van 80 procent overeenstemming onder de experts werd gehanteerd. Het expertpanel bestond uit 23 zorgverleners, waaronder verpleegkundigen, artsen en apothekers, allen met specifieke expertise op het gebied van medicatiemanagement. Bijkomend evalueerde een panel van acht patiënten het nut van de interventies vanuit hun perspectief. De inzichten van het patiëntenpanel werden gedeeld met het panel van zorgverleners zodat zij hiermee rekening konden houden bij hun beoordeling van de aanbevelingen.

RESULTATEN

In totaal identificeerden we twintig mogelijke medicatiezelfmanagementproblemen. Deze werden opgedeeld volgens de zes fasen van het medicatiezelfmanagementmodel van Bailey[1], namelijk problemen met: (1) ophalen van geneesmiddelen bij de apotheek; (2) kennis en begrip van geneesmiddelen; (3) praktisch organiseren van geneesmiddeleninname; (4) geneesmiddelen­inname; (5) monitoren van effecten en (6) behoud van veilig medicatiegebruik doorheen de tijd.

Op basis van het literatuuronderzoek werd een lijst met 66 aanbevelingen opgesteld, bedoeld voor gebruik door zorgverleners in de ondersteuning van patiënten bij medicatiezelfmanagement. Na drie vragenrondes bereikte het expertpanel overeenstemming over de relevantie en duidelijkheid van 92 procent van de aanbevelingen. Deze aanbevelingen werden opgenomen in een leidraad voor zorgverleners. De volledige leidraad kan geraadpleegd worden via nuphac.eu/selfmadip.

CONCLUSIE

De aanbevelingen uit dit onderzoek zijn een hulpmiddel voor zorgverleners bij het ondersteunen van patiënten die problemen ondervinden met medicatiezelfmanagement. Het is belangrijk om de aanbevelingen te gebruiken in een interdisciplinaire context. Met andere woorden, verschillende zorgverleners kunnen bijdragen aan het verbeteren van medicatiezelfmanagement door de aanbevelingen toe te passen binnen hun expertisedomein en bij voorkeur na afstemming tussen de leden van het team.

Op de hoogte blijven van de resultaten van het SelfMADiP-project kan via nuphac.eu/selfmadip2.

[1] Bailey S.C., Oramasionwu C.U., Wolf M.S. Rethinking adherence: A health literacy-informed model of medication self-management. J. Health Commun. 2013;18:20–30. doi: 10.1080/10810730.2013.825672.

Laura Mortelmans is doctoraatsonderzoeker bij de onderzoeksgroep Centre for Research and Innovation in Care aan de Universiteit Antwerpen, met steun van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek. Tijdens het CARE4-congres won zij de prijs voor beste mondelinge presentatie in het domein gezondheid en educatie, uitgereikt door NETWERK VERPLEEGKUNDE.


Geactualiseerde groeicurves bij Kind en Gezin

Een kind maakt in de eerste twee levensjaren zijn snelste lichaamsgroei door. In het eerste jaar na zijn geboorte groeit het gemiddeld 25 centimeter en verdrievoudigt zijn gewicht. De eerste twee jaren zijn ook de periode waarin groei het meest gevoelig is aan storing. Verloopt de groei niet binnen de verwachting, dan kan een kind daar de rest van zijn leven gevolgen van dragen. De actuele groeicurves helpen om een atypisch groeipatroon tijdig op te merken en indien nodig bij te sturen.

Beeld: Opgroeien

Optimale groei

Vanaf begin januari 2024 hanteert Kind en Gezin nieuwe groeicurves om de ontwikkeling van jonge kinderen op te volgen. De nieuwe curves zijn ontwikkeld door een onderzoeksgroep van de VUB en het UZ Brussel en geven – net als de curves van de WHO – de optimale groei van jonge kinderen weer. De dataset waarop ze zich baseren, bestaat uit eenlingen uit een vaginale bevalling die tot de leeftijd van zes maanden uitsluitend borstvoeding kregen. Dit in tegenstelling tot de vorige groeicurves die dateerden uit 2004 waarbij de kinderen overwegend kunstvoeding dronken.

Lactatiekundige Christel Geebelen legt uit: “Door de groei van een kind op te volgen op een curve die de optimale groei weergeeft, detecteer je sneller een atypische groei en kan je op zoek gaan naar de beïnvloedende of verklarende factoren. Natuurlijk is elk kind uniek en volgt elk kind zijn eigen groeipatroon. Wanneer er bezorgdheid is over de groei, verwijzen we door voor advies naar de behandelende arts.”

Ook al zijn de kinderen die in de eerste zes maanden kunstvoeding krijgen niet meegenomen in de dataset, hun groei kan perfect opgevolgd worden met de nieuwe curves. “Ook bij kunstvoeding streven we naar een optimale groei. De samenstelling van de huidige kunstvoedingen benadert die van moedermelk op nutritioneel vlak. Daarnaast wordt het principe ‘voeden op vraag’ ook bij kinderen die kunstvoeding krijgen sterk geadviseerd door Kind en Gezin.”

Borst- of kunstvoeding

Borst- of flesvoeding? Kind en Gezin geeft wetenschappelijk onderbouwde informatie zodat ouders een geïnformeerde keuze kunnen maken. Christel: “We informeren over het belang van borstvoeding, maar weten ook dat dit niet voor iedereen lukt. Mama’s voelen zich soms eenzaam en gefaald wanneer dit gebeurt. Het is belangrijk om hen goed te ondersteunen en te stimuleren om hulp te durven vragen. Aan zorgprofessionals die jonge ouders omringen raad ik aan om altijd je waardering uit te spreken tegenover hen. Een gemeend compliment doet altijd deugd, zeker tijdens zo’n heftige periode.”

Heb je vragen over de nieuwe groeicurves of de keuze tussen borst- en kunstvoeding? Kind en Gezin staat voor elke ouder en aanstaande ouder klaar met wetenschappelijk onderbouwde informatie. Meer weten? Ga naar www.opgroeien.be.


Positief gezond

In deze rubriek gaan we zoek naar  prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.

Elisabeth Steenmans werkt als verpleegkundige bij De Central, een wijkgezondheidscentrum in Leuven. Hier werken huisartsen en verpleegkundigen nauw samen met kinesitherapeuten, maatschappelijk werkers, psychologen, diëtisten, vroedvrouwen, project- en preventiewerkers. Zorgvragers die zich bij deze praktijk inschrijven, betalen een vast bedrag voor deze uitgebreide dienstverlening. Volgens Elisabeth biedt dit systeem alleen voordelen: “Het vormt een toegankelijk, betaalbaar en breed aanbod aan gezondheidszorg op maat. Het laat ons toe om elke situatie interdisciplinair te benaderen en zorgvragers gericht door te verwijzen, zonder vertraging.”

 

DE UITDAGING

 

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?

 

“In ons streven naar patiëntgerichte zorg ervaren we dat het soms moeilijk is om het werk af te bakenen. Hoe ver gaan we in de extraatjes die niet tot onze kerntaak behoren maar waarvan we voelen dat de patiënt er baat bij zou hebben? Die vraag is vaak heel lastig omdat we patiënten ook thuis bezoeken en soms in precaire situaties aantreffen. Als een patiënt vraagt om zijn gsm te helpen programmeren, weten we dat dat geen verpleegkundige taak is. We beseffen ook dat onze tijd kostbaar is omdat er nog veel andere patiënten wachten. Tegelijkertijd is het moeilijk om daar niet op in te gaan omdat we weten hoe belangrijk die gsm is. Voor velen is dit het enige communicatiemiddel met de buitenwereld. Het blijft een uitdaging om hierin haalbare keuzes te maken.”

 

“Een andere uitdaging betreft de diverse patiëntenpopulatie die we zien. We zijn er volledig van doordrongen dat de patiënt de dirigent mag zijn van zijn gezondheidszorg vanuit zijn visie op gezondheid en welzijn, eerder dan vanuit onze standaarden of sociale normen. Alleen is dat niet altijd gemakkelijk, vooral omdat we vaak te maken hebben met patiënten met een hele andere culturele achtergrond.”

 

DE TOOL: AANDACHT VOOR INTENTIES

 

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

“De afgelopen twee jaar experimenteerden we in de praktijk met het model van ‘Positieve Gezondheid’. Dit biedt een brede kijk op gezondheid door te focussen op zes dimensies die een betekenisvol leven vormen: lichaamsfuncties, dagelijks functioneren, participatie, kwaliteit van leven, zingeving en mentaal welzijn. Elk van deze dimensies biedt inzichten over hoe een persoon zijn gezondheid ervaart en waarop hij kan inzetten om het te verbeteren.”

Hoe ga je daarbij te werk?

“De website van Positieve Gezondheid[1] biedt een aantal vragenlijsten, aangepast aan verschillende leeftijden en gezondheidsvaardigheden, die een patiënt kan gebruiken om zichzelf op elk van de deeldomeinen te evalueren. Voor ons is het een handige tool als we niet meteen weten hoe we een patiënt het beste kunnen helpen. De resultaten zijn soms verrassend. Zo hadden we onlangs een patiënte die zeer beperkt was op sociaal, fysiek en mentaal gebied. We wisten niet hoe we haar de juiste zorg konden bieden. Toen we met haar de vragenlijst doorliepen, bleek dat ze op alle vlakken een hoge score toekende aan haar leven. De zorgbehoeften die wij identificeerden, ervaarde ze zelf niet. Ze had een heel andere inschatting van wat ze nodig had om goed te functioneren. Hoewel we echt oog willen hebben voor diversiteit, betrappen we onszelf erop dat we toch nog zaken invullen voor een ander.”

“We gebruiken de vragenlijst alleen als we daar ruimte voor hebben of als we merken dat iemand baat kan hebben bij een diepgaander gesprek over hoe het met hem gaat. Het is een vrijblijvend hulpmiddel, maar brengt vaak wel een en ander in beweging. Soms kan het ook confronterend zijn: een patiënt realiseert zich bijvoorbeeld ineens hoe moeilijk hij het heeft met de chronische pijn waarvoor niet meteen een oplossing bestaat. Bij zo iemand kan het nuttig zijn om even uit te zoomen en naar andere aspecten van zijn leven te kijken. Wat motiveert hem om elke dag uit bed te komen? Iemand herontdekte bijvoorbeeld zijn liefde voor muziek, een inzicht dat hem inspireerde om meer aandacht en energie te besteden aan dat aspect van zijn leven. De term ‘positieve gezondheid’ staat voor het positief kijken naar wat kan helpen om je beter en gelukkiger te voelen, en dat gaat niet altijd meteen om medische oplossingen.”

WIE VOLGT?

Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?

Ik geef graag de opdracht door aan Katrien Ruytjens, die als coördinator ethiek in Emmaüs werkt.

[1] Meer info over Positieve Gezondheid en het Institute for Positive Health vind je op iph.nl.


Werk maken van een inclusief zorgbeleid

Inclusie betekent dat iedereen erbij hoort. Dat de drempels zijn weggewerkt en er rekening gehouden wordt met verschillen zodat dat iedereen volwaardig kan deelnemen aan alle aspecten van de samenleving met gelijke keuzes, rechten en plichten. Het klinkt logisch. En toch horen we nog vaak verhalen over het weigeren van zorg door verpleegkundigen met een migratieachtergrond, inadequate zorg tegenover personen met een donkere huidskleur of transgenders, en het ervaren van drempels voor mensen van leeftijd of met een handicap. Hoe en wanneer maken we werk van een inclusief zorgbeleid?

We zijn allemaal mensen van vlees en bloed. Die uitdrukking wordt wel eens gebruikt om te zeggen dat we niet zoveel van elkaar verschillen. Het is goed bedoeld en toch wringt ergens een schoentje. Want er zijn wel degelijk biologische verschillen tussen mensen. Denk aan gender, leeftijd, huidskleur en beperkingen. Dat zijn fysiek zichtbare aspecten, maar ook emotionele veerkracht en hormonale spiegelingen maken deel uit van ons zijn. Inzicht in die verschillen is essentieel voor adequate zorg.

De afdeling plastische heelkunde in het UZ Gent heeft heel wat ervaring met inclusie, vertelt verpleegkundige Nel Vanherreweghe: “Wij gebruiken geen meneer of mevrouw, maar spreken mensen in de wachtzaal aan met hun achternaam. Dat lijkt hard, maar eigenlijk is het gewoon formeel en het wordt ook zo aan de basis aangeleerd in de opleidingen. Heel wat patiënten op onze dienst zijn nog volop in transitie. We weten dat de administratie vaak achterloopt en houden onze aansprekingen daarom bewust genderneutraal. Tijdens de consultatie polsen we naar hoe ze verder aangesproken willen worden.”

Nood aan ruimere denkkaders

Het lijkt heel eenvoudig, patiënten aanspreken met de familienaam. Toch doen heel wat instanties dit anders. Dat resulteert in gênante situaties met onnodig gestaar en gespeculeer. Oncomfortabel voor de patiënt en voor de zorgverlener. Waarom is het dan niet overal ingeburgerd? “Omdat er geen eenduidig beleid bestaat rond inclusie in de zorg”, vult directeur van Unia Els Keytsman aan. “Zorgverleners hebben onvoldoende meegekregen wat het betekent om inclusief te zijn. Dit is ergens logisch gezien hier pas de afgelopen jaren specifieke aandacht voor is. Pas als er duidelijke handvaten zijn, zal er meer bewustwording en daadkracht ontstaan op de werkvloer.”

“Die bewustwording is inderdaad nodig”, vindt Nel. “Veel mensen staan er gewoonweg niet bij stil dat niet iedereen in een vast hokje past. We moeten onze referentiekaders dringend bijstellen. Bewustwording vraagt tijd en goede voorbeelden.” Volgens Els liggen die stereotiepe beeldvorming en niet-diverse referentiekaders aan de basis van het probleem: “Onze vooroordelen over personen met een donkere huidskleur zijn grotendeels ontstaan in de 19e eeuw[1], in tijden van kolonisatie en slavernij. We zijn ondertussen 2024, maar die beelden beïnvloeden nog steeds ons denken en handelen[2]. Daardoor blijven personen van kleur nog steeds minder kansen krijgen, ook in de zorg.”

Belang van voldoende cijfers en correcte dossiers

In 2022 ontving Unia 190 meldingen over racisme in de zorg[3], zowel van patiënten als verpleegkundigen. Daarvan werden veertig dossiers geopend en opgevolgd. “Dit is pas het topje van de ijsberg”, zegt Els. “We vermoeden sterk dat er veel meer voorvallen dan meldingen zijn, nochtans is het zo belangrijk om voorbeelden te documenteren zodat er best practices uit kunnen volgen. Laat dat een advies zijn: ervaar je discriminatie ten aanzien van jezelf als zorgverlener of een patiënt, of ben je er getuige van? Meld het. Aan je leidinggevende, aan een vertrouwenspersoon of bij Unia.” Net omdat er zo weinig data beschikbaar zijn, start Unia in 2024 met een onderzoek om meer inzicht te krijgen in de ervaringen van patiënten met rassendiscriminatie en de impact hiervan op hun zorgtrajecten[4].

Volgens Nel zijn het patiëntendossier en een open blik op de mens essentiële bronnen van informatie. “Deze zijn voor mij te allen tijde het startpunt van een patiëntencontact”, zegt Nel. “Mijn gouden raad is om het patiëntendossier zo grondig mogelijk in te lezen met een brede kijk het eerste patiëntencontact te benaderen.” Els vult aan: “Dat klopt. Je vertrekt altijd van de persoon die voor je zit en een blanco blad: wat is de zorgvraag en welke onderzoeken moeten op basis daarvan gebeuren. Helaas gaat het hier soms mis en duikt de term ‘het mediterrane syndroom’ op. Men impliceert zo dat personen met een migratieachterond hun klachten overdrijven. Sommige worden daarom niet of niet accuraat genoteerd, wat kan leiden tot foute diagnoses.”

Daarnaast uiten bepaalde aandoeningen zich bij personen van kleur heel anders of zijn ziektebeelden net wel gerelateerd aan afkomst. Hier worden hiaten opgemerkt in de scholing van zorgverleners, bijvoorbeeld in de manier waarop essentiële vragen in het kader van een diagnosestelling aan de patiënt gesteld kunnen worden zonder te choqueren of discrimineren.

Diversiteit in de opleiding

Te weinig kennis of voeling met de doelgroep of niet weten hoe te reageren in het geval van discriminatie, hoe pak je dat aan? Volgens Nel en Els speelt opleiding hierin een zeer belangrijke rol. Els: “Een voorbeeld: in casussen zien we te weinig personen van kleur. Als ze er al zijn, is het volgens onze ervaringen meestal een patiënt en geen hulpverlener of gaat het over seksueel overdraagbare aandoeningen. Het klinkt banaal, maar het houdt stereotiepen in stand. De organisatie AfroMedica brengt actief en onderbouwd blinde vlekken hierrond in kaart. Hun inzichten zijn zeer waardevol.” Toch merkt Nel stilaan een verschuiving. “Op de polikliniek hebben we geen stagiairs, maar het valt me wel op dat we steeds vaker gecontacteerd worden door studenten voor bijvoorbeeld een eindwerk of specifieke opdrachten. Dat is hoopgevend.”

Ten slotte benadrukt Els het belang van opleidingen op de werkvloer. “Elk ziekenhuis moet nadenken over zijn inclusiebeleid. Pas als er een duidelijk kader voor is, zal je personeel ernaar handelen. Diversiteit gaat bovendien niet alleen over je patiëntenpopulatie, maar zeker ook over je personeel. Hoe diverser je publiek, hoe ruimer je denkkaders. Onze website Ediv.be is een gratis online tool met verschillende modules waar je zowel juridische kaders als praktische handvaten oefent, denk bijvoorbeeld aan hoe te reageren op racistische opmerkingen op de werkvloer. Daarnaast beschikt Unia over een ruime databank met goede praktijkvoorbeelden. Ideaal voor het management en de hr-afdeling van zorginstellingen om er actief mee aan de slag te gaan en je personeel voldoende te ondersteunen. Want diversiteit is wat je ziet, inclusie is wat je ermee doet.”

[1] Yasuko I. Takezawa, Audrey Smedley, Peter Wade, e.a., www.britannica.com/topic/race-human

[2] Lidvine Ngonseu Harpi. Raciale ongelijkheden in de medische wereld. Oktober 2023.

[3] Unia. Interfederaal Gelijkekansencentrum. Jaarverslag 2022: Toegankelijke diensten voor iedereen. Pagina 30 – 31. Brussel, mei 2023.

[4] Unia. Interfederaal Gelijkekansencentrum. Eindrapport: Improving Equality Data Collection in Belgium. Brussel, juni 2021.

Vooroordelen, discriminatie of rasicme?

Iedereen denkt wel eens in stereotypen, al besef je dat misschien niet altijd. Het zijn veronderstellingen of veralgemeningen waar niemand helemaal aan beantwoordt. Zolang je ze denkt, hoeft dat geen probleem te zijn. Maar als je ernaar handelt kan dat leiden tot discriminatie.

Het ongelijk of oneerlijk behandelen, bewust of onbewust, van personen omwille van persoonlijke kenmerken is discriminatie. Discriminatie, pesterijen, haatboodschappen en haatmisdrijven op basis van gender, handicap, geloof of levensbeschouwing, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, seksuele geaardheid, leeftijd, vermogen, burgerlijke staat, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, gezondheidstoestand, fysieke of genetische eigenschappen, geboorte, sociale afkomst of taal zijn strafbaar in België.

Racisme is het benadelen of uitsluiten van mensen of groepen op basis van hun huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming. Racisme is dus een vorm van discriminatie, maar discriminatie is niet altijd racisme. Wel is racisme net als discriminatie verboden.


Uitbuiting? Ook in de zorg

Het tekort aan mensen in de zorg leidt tot creativiteit in de rekrutering van personeel. Tot in landen als India of de Filipijnen toe. Maar is arbeidsmigratie wel voor iedereen een goed idee? Er zijn signalen over economische uitbuiting. Ook Patsy Sörensen, oprichter van Payoke vzw die al haar hele leven strijd tegen mensenhandel, ving die al op. Ze werpt een blik op arbeidsmigratie, de risico’s ervan en de alarmbellen waarvoor we allemaal alert moeten zijn.

Er is een groot tekort aan handen aan het bed in onze zorginstellingen. Een tekort dat – ondanks positieve signalen uit de hogescholen – niet meteen zal afnemen. Net als in andere sectoren leidt dat ook in de zorg tot het aantrekken van geschoold personeel uit het buitenland. Na een opleiding in België of hun land van herkomst, gaan verpleegkundigen voor bepaalde tijd aan de slag in ziekenhuizen of woonzorgcentra. Met de juiste documenten, contracten en vergunningen kan dit. Arbeidsmigranten zijn afhankelijk van hun werkgever en willen het geld dat ze verdienen naar hun gezin in hun thuisland sturen. Dat maakt hen kwetsbaar voor misbruik en uitbuiting. Organisaties als Payoke strijden tegen mensenhandel en helpen arbeidsmigranten in moeilijkheden.

Centrum tegen mensenhandel

Patsy Sörensen richtte in 1987 Payoke op, een vzw die prostituees helpt die het slachtoffer werden van seksuele uitbuiting. Gaandeweg richtte de vereniging zich ook op een tweede pijler: slachtoffers van mensenhandel. Vandaag zijn ze vooral hier actief. Wanneer mensen bij hen worden aangemeld via de politie, het parket of ziekenhuizen, gaan ze met de procureur of het arbeidsauditoraat na of het om slachtoffers van mensenhandel gaat. Payoke luistert naar hen en begeleidt slachtoffers praktisch, psychologisch en juridisch. “Tot op vandaag hebben we nog geen concrete meldingen binnen gekregen van uitbuiting in zorginstellingen”, vertelt Patsy. “Maar ik vang wel signalen op en we zijn waakzaam. De zorg is eigenlijk een sector die af en toe melding maakt van slachtoffers van uitbuiting, doordat ze hen over de vloer krijgen. We komen nu in een gekke situatie waarin medewerkers zelf het slachtoffer kunnen worden. Uitbuiting of mensenhandel betekent dat je gebruik maakt van iemand zonder die persoon daar naar waarde voor te belonen en in mensonwaardige omstandigheden laat (over)leven. Als het om arbeidskrachten in de zorg gaat, kijken we naar economische uitbuiting. Eigenlijk moet een verpleegkundige uit het buitenland die in België aan de slag is dezelfde verloning krijgen als een Belgische werknemer.”

Alarmbellen

Verloning is een alarmbel die kan duiden op een problematische situatie. Andere zorgwekkende signalen zijn dat een werknemer niet goed gehuisvest is. Als de werkgever zijn personeel een woning aanbiedt, dan moet die aan de juiste standaarden voldoen qua hygiëne. “Woont een arbeidsmigrant op zijn werkplek, dan mag hij/zij niet meer uren kloppen dan een werknemer die ’s avonds naar huis gaat”, benadrukt Patsy. “Het is belangrijk dat ze hun huur- en arbeidscontract begrijpen. Daarom moet het ook opgesteld zijn in een taal die ze spreken, en moeten ze de informatie over hun werkgever ontvangen voor ze vertrekken uit hun land van herkomst. Naar welk land vertrekken ze? Waar gaan ze werken? Tegen welke vergoeding? Die informatie staat in hun contract en mag niet veranderen. Soms zie je situaties waar mensen verwachten in Spanje te gaan werken maar toch in België belanden. Zoiets is illegaal.”

De juiste papieren zijn cruciaal om uitbuiting tegen te gaan. Wanneer iemand niet over zijn eigen documenten beschikt, dan is dat een duidelijke rode vlag. Ook wanneer iemand ziek is en geen zorg zoekt, kan er sprake zijn van uitbuiting. “Wie naar België komt als arbeidsmigrant met de juiste papieren en vergunning, kan gebruik maken van de Belgische zorgvoorzieningen”, licht Patsy toe. “Naast de juiste documenten is het ook belangrijk dat een werknemer zijn of haar job met de beste middelen kan uitvoeren. Merk je dat er aan bepaalde van deze vereisten – huisvesting, toegang tot documenten, verloning, zorg – niet voldaan is, dan heb je mogelijk met een slachtoffer van uitbuiting te maken.”

Uitbuiting bestrijden

Vermoed je dat een van je collega’s of een patiënt het slachtoffer van mensenhandel is, dan help je hen door een melding te maken. Dat kan bij de vertrouwenspersoon binnen je eigen zorginstelling, bij de politie of bij een van de centra die strijden tegen mensenhandel. Dat zijn Payoke in Antwerpen, PAG-ASA in Brussel en Sürya in Luik. Je kan ook online steeds terecht op stopmensenhandel.be.

Met een melding help je een migrant om stappen te zetten tegen de uitbuiting waarvan hij of zij slachtoffer is. Maar wat kan er ondernomen worden om mensenhandel en uitbuiting tegen te gaan? Patsy: “Als België echt nood heeft aan buitenlandse zorgverlening, dan moet daar een duidelijk, wettelijk kader voor komen. Migranten moeten voldoende Nederlands kennen, goed gehuisvest worden en hun werk in alle veiligheid uitvoeren. Laat het niet over aan de individuele zorginstellingen, maar regel dit vanuit de politiek. Vandaag wordt enkel opgetreden als er een melding van uitbuiting is gemaakt. De overheid weet wie er als arbeidsmigrant aan de slag is, want zij moeten officieel uitgenodigd worden. Regelmatige controles door de sociale inspectie of de reglementen nageleefd worden door hun werkgevers kunnen hun omstandigheden zeker verbeteren.”

Brain drain in het herkomstland

Zorgpersoneel is essentieel in de hele wereld. Door verpleegkundigen uit het buitenland hier tewerk te stellen, kan er een tekort ontstaan in hun herkomstland. Arbeidsmigranten willen hier namelijk aan de slag om hun familie thuis financieel te ondersteunen. Hoe ethisch is het om opgeleid zorgpersoneel te rekruteren in het land waar ze aan de slag waren om onze tekorten aan te vullen? Patsy: “Dat is een politieke afweging. Wanneer verpleegkundigen in België aan de slag gaan, kunnen ze hun job hier verder leren en daarna die kennis toepassen in hun eigen land. Belangrijk is dat het om contracten van een korte periode van bijvoorbeeld vijf jaar gaat. Ze moeten hier natuurlijk lang genoeg zijn om de taal goed te begrijpen en zich verder te specialiseren. Dan is het een win-win. Worden ze het slachtoffer van uitbuiting, dan kunnen ze hun familie geen geld sturen en verfijnen ze zich niet verder in hun job: daar wint niemand bij.”

Meer weten over mensenhandel? In de brochure “Mensenhandel … wat te doen? Advies voor ziekenhuispersoneel” vind je voorbeelden en lees je hoe je slachtoffers kan helpen. Bestel de brochure op justitie.belgium.be/nl/publicaties/mensenhandel. Op project-amelie.eu kan je een online opleiding volgen over het bieden van hulp aan slachtoffers van mensenhandel binnen de gezondheidszorg.


Hiaten identificeren in kennis over canulezorg

De masterproef van Elien Decruyenaere, master in de verpleeg- en vroedkunde, richt zich op het beoordelen van de kennis bij verpleegkundigen over canulezorg binnen diverse afdelingen van een ziekenhuis in West-Vlaanderen en twee in Oost-Vlaanderen. Met een voorbereidende literatuurstudie werden specifieke gebieden geïdentificeerd waarin verpleegkundigen kennis missen. Dit artikel vat de belangrijkste inzichten uit de literatuurstudie samen.

Context

Bij een tracheotomie wordt een opening gemaakt in de voorwand van de luchtpijp. Om de doorgang in de luchtweg te behouden wordt een tracheacanule door de opening ingebracht. Deze handeling wordt steeds meer toegepast, ook buiten de afdeling intensieve zorg, waardoor patiënten vaker in een omgeving terechtkomen waar zorgverleners minder vertrouwd zijn met tracheacanulezorg. Te weinig kennis en een gebrekkige uitvoering van canulezorg kunnen leiden tot levensbedreigende complicaties. Het UK National Confidential Enquiry into Patient outcomes and Death toont een significante morbiditeit en mortaliteit aan bij patiënten na een tracheotomie door vermijdbare complicaties. In dit rapport staat dat 24 procent van de patiënten op intensieve zorg en 31 procent van de patiënten op een gewone verblijfsafdeling complicaties hadden gerelateerd aan een tracheotomie6. Een brede kennis van canulezorg is vereist ongeacht de afdeling waar de verpleegkundige werkt.

Methode

Door de aard van de onderzoeksvraag, namelijk het identificeren van hiaten in kennis, werd een scoping review uitgevoerd. Relevante literatuur werd geraadpleegd via PubMed en Embase. Via de sneeuwbalmethode werden aanvullende bronnen geïdentificeerd. Specifiek werd gekeken naar kwantitatieve studies die de kennis van verpleegkundigen in kaart brachten via een kennistest. Vragen waarbij het kennistekort lager dan vijftig procent bleek, werden geïncludeerd in het onderzoek.

Resultaten

Het kennistekort bij verpleegkundigen is vastgesteld bij de thema’s rond de anatomie van de luchtwegen, aspiratieprocedure, canulewissels, bevochtiging, complicaties en noodsituaties. Het fundamentele verschil tussen een laryngectomie en een tracheotomie is nauwelijks begrepen. Hierdoor is er een risico op verkeerde toediening van zuurstof, wat de patiëntveiligheid in gevaar brengt. De kennis over aspiratieprocedures vraag extra aandacht, zoals de aspiratiekracht, de duur ervan en de diepte waarmee de aspiratieslang wordt ingebracht. Het is ook opvallend dat weinig verpleegkundigen de universele voorzorgsmaatregelen voor infectiepreventie kennen. Zo blijkt dat 75 procent (n=21/28) denkt dat handhygiëne voor de aspiratie niet vereist is en denkt 64 procent (n= 18/28) dat handschoenen en een schort onnodig zijn tijdens het aspireren8. Nochtans is dit een invasieve procedure die de kans op infectie vergroot. Er is onvoldoende kennis over de eerste canulewissel en er heersen veel misverstanden rond de nood aan bevochtiging en de meest voorkomende vroeg- en laattijdige complicaties. Inzetten op kennis en interventieschema’s bij verstoppingen van de tracheacanule, bloedingen en noodsituaties moeten worden opgenomen in educatieve programma’s voor verpleegkundigen.

Conclusie

Er worden verschillen vastgesteld in de zorg, verpleegkundige kennis en het management van patiënten met een tracheacanule tussen ziekenhuizen. Inspanningen zijn nodig om variaties in de praktijk te verminderen. Afwezigheid van standaardrichtlijnen over tracheotomiezorg maakt deze basispraktijk ingewikkelder. Bijgevolg is er nood aan frequente educatieve programma’s om kennis en vaardigheden te versterken en moeten procedures bijgewerkt worden volgens de nieuwste wetenschappelijke evidentie.

 

1 Khanum, T., Zia, S., Khan, T., Kamal, S., Khoso, M. Y., Alvi, J. R., & Ali, A. (2021). Assessment of knowledge regarding tracheostomy care and management of early complications among healthcare professionals. Brazilian Journal of Otorhinolaryngology, 88(2), 251–256. https://doi.org/10.1016/j.bjorl.2021.06.011

2 Day, T., Farnell, S., Haynes, S., Wainwright, S. P., & Wilson-Barnett, J. (2002). Tracheal suctioning: an exploration of nurses’ knowledge and competence in acute and high dependency ward areas. Journal of Advanced Nursing, 39(1), 35–45. https://doi.org/10.1046/j.1365-2648.2002.02240.x

Elien Decruyenaere startte tien jaar geleden, na het behalen van haar bachelordiploma, op de afdeling intensieve zorg. Deze dynamische, uitdagende omgeving prikkelde haar om een master in de verpleeg- en vroedkunde te volgen.


Meer, minder, anders? De houdbaarheid van verpleegkundige taken

Het is een feit dat verpleegkunde wereldwijd voor uitdagingen staat: tekorten, toegenomen complexiteit en meer administratie. De vraag stelt zich hoe we dit als beroepsgroep zullen klaarspelen[1]. Moeten we meer zorg verlenen, of net minder? Of moeten we het anders aanpakken?

Ineffectieve zorg

Het antwoord ligt ergens tussenin. In hun opiniestuk bundelen Eskes et al. (2019) de bevindingen van verschillende onderzoeken[2]. Daaruit maken ze op dat tien à dertig procent van de verpleegkundige taken ineffectief, inefficiënt of ongewild zijn. Administratie en niet-verpleegkundigen taken horen hier niet bij.

Een voorbeeld: ondanks een overweldigend aanbod aan richtlijnen voor decubituspreventie blijven niet-effectieve en zelfs schadelijke praktijken in gebruik. Deze kosten niet alleen tijd, maar creëren zelfs bijkomend en nutteloos werk.

inefficiënte zorg

Een ander voorbeeld is de vraag of de aankomende verpleegkundigen wel een overdracht moeten krijgen van alle patiënten op de gang, in plaats van enkel de patiënten in zijn/haar zone. Onderzoek toont namelijk aan dat verpleegkundigen vaak alsnog info gaan vragen bij een collega als ze bijspringen in een patiëntenkamer buiten hun zone.

ongewilde zorg

De vraag kan gesteld worden of elke patiënt wel elke morgen een ‘toilet’ dient te krijgen. Wordt hier ook geen bijkomende werkdruk gecreëerd door dit standaard te doen in plaats van patiënten hier eerst over te bevragen?

Nederland als leidend voorbeeld?

Er is dus een ongelooflijk potentieel om ons arbeidscontingent te vergroten en tijd vrij te maken zonder te veel ingrijpende maatregelen. Dat hebben ze in Nederland goed begrepen. Daar werden vorig jaar de ‘beter laten’- en ‘beter doen’-lijsten opnieuw uitgegeven[3]. Dit zijn concrete en praktische lijsten van handelingen die verpleegkundigen beter wel of niet doen om zich te focussen op hun kerntaken.

Zelfreflectie als opdracht

Gezien administratie en niet-verpleegkundige taken niet meegenomen zijn, heeft het geen zin om onmiddellijk naar beleidsmakers te wijzen. We moeten vooreerst ons eigen handelen in vraag durven stellen. Waarom doen we dit nu? Als het antwoord ontbreekt, of niet in het voordeel is van de patiënt, schrappen we het best en geven we onszelf wat meer ademruimte. Iets doen, louter omdat het altijd zo geweest is, geeft weinig meerwaarde aan ons prachtige beroep. Integendeel.

Simon Malfait is trotse psychiatrisch verpleegkundige, zorgmanager en klinisch professor in Gent. Hij is gepassioneerd door verpleegkunde en probeert theorie te vertalen naar de praktijk.

[1] Kitson, A. (2023). There is no cure without care. Journal of Advanced Nursing.

[2] Eskes, A. M., Chaboyer, W., Nieuwenhoven, P., & Vermeulen, H. (2020). What not to do: Choosing wisely in nursing care. Int. J. Nurs. Stud, 101, 103420.

[3] https://www.venvn.nl/thema-s/beter-laten/