Huisartsenwachtposten als sleutel tot efficiënte spoedtriage

Belang van bredere bekendheid van noodnummer 1733

Een structurele samenwerking tussen huisartsenwachtposten en spoedgevallendiensten bevordert de triage. Daardoor krijgen personen die dringende medische hulp nodig hebben efficiënter hulp. AZ Sint-Maarten en de huisartsenwachtpost regio Mechelen werken al jarenlang samen om dit voor elkaar te krijgen. Beide partijen pleiten voor een uniforme organisatie van huisartsenwachtposten op nationaal niveau. Ook een consequent gebruik en betere bemanning van het noodnummer 1733 zijn essentieel.

Een huisartsenwachtpost is een samenwerking tussen huisartsen binnen een regio. Vaak bevindt de wachtpost zich vlak bij een ziekenhuis en meestal zijn er duidelijke afspraken en goede contacten met de spoeddiensten. Wie via de huisartsenwachtpost doorverwezen wordt naar de spoedgevallendienst, en dus al een eerste fysieke triage doorliep, wordt bijvoorbeeld efficiënter geholpen dan spontaan aangemelde patiënten met hetzelfde urgentieniveau. Tijdens piekmomenten zitten er vaak veel mensen in de wachtzaal van de spoedgevallendienst die eigenlijk evengoed door een huisarts geholpen hadden kunnen worden. Huisartsenwachtposten vormen daarom een belangrijke partner om te maken dat spoedgevallendiensten zich kunnen focussen op hun kerntaak: levens-, lidmaat- en orgaanbedreigende pathologieën.

“Een kleine dertig procent van de patiënten die we zien op spoedgevallen, worden ook daadwerkelijk opgenomen in het ziekenhuis.”, vertelt Bart Rens, hoofdverpleegkundige spoedgevallen in het AZ Sint-Maarten en voorzitter van de werkgroep Kritieke Diensten van NETWERK VERPLEEGKUNDE. “De meerderheid sturen we dus na onderzoeken en behandeling weer naar huis met een voorschrift voor medicatie of een afwezigheidsattest. Helaas lopen daardoor de wachttijden op spoed voor alle patiënten onnodig langer op. Een deel van deze patiënten wordt best geholpen op een huisartsenwachtpost. Er is een betere bewustwording van de bevolking nodig over niet-dringende medische hulp. Alsook meer bekendheid van de huisartsenwachtposten en een consequent gebruik en betere bemanning van het nummer 1733.”

Ondersteuning van elkaars diensten

Het tekort aan huisartsen en de laagdrempeligheid van spoeddiensten werkt de piekbelasting in de hand. Triage is dus zeer belangrijk en daarin kunnen huisartsenwachtposten en ziekenhuizen elkaar ondersteunen en versterken. Huisarts Stijn Festraets, voorzitter van Huisartsenwachtpost regio Mechelen, bevestigt: “Als een patiënt door ons naar de spoeddienst verwezen wordt, gebeurde de eerste triage al door een huisarts. Met een eenvoudig telefoontje brengen we de spoedarts op de hoogte van de ernst van de situatie. Dat bespaart kostbare tijd waardoor de kans op een positieve uitkomst voor de patiënt aanzienlijk toeneemt. Ook omgekeerd worden minder dringende patiënten naar ons doorgestuurd waardoor op de spoeddienst handen en tijd vrijkomen voor urgente medische hulp.”

Momenteel lopen deze verwijzingen naar elkaar nog ongestructureerd. Daarom engageerden beide partijen zich er onlangs toe een proefproject op te starten om een gemeenschappelijke fysieke triage op te zetten, zodat dit meer gestroomlijnd verloopt.

Ken je kanalen

Om de piekbelasting van spoedgevallendiensten aan te pakken is een betere bekendheid van de huisartsenwachtposten en het nummer 1733 nodig. Dit is een noodnummer voor niet-dringende medische hulp, 112 is er voor ernstige noodgevallen. De operatoren die de lijn bemannen, bepalen aan de hand van enkele vragen de urgentie van de oproep. Hiervoor zijn vaste protocollen. Zij zullen patiënten in bepaalde gevallen aanraden om naar de huisartsenwachtpost te gaan, een dokter van wacht op huisbezoek sturen, je voorstellen om te wachten tot je eigen dokter consultatie houdt of, als de situatie ernstig blijkt, een ziekenwagen sturen of je naar de spoedgevallendienst doorverwijzen. Ze staan je tijdens het telefoneren indien nodig ook bij tot een ziekenwagen arriveert. Stijn: “Het nummer 1733 is nog niet overal actief. Er loopt momenteel een proefperiode, maar het is de bedoeling om dit binnenkort op nationaal vlak uit te rollen. Hoe sneller dat gebeurt, hoe meer we wachttijden en overrompelingen van spoedgevallendiensten kunnen beperken.”

“Er is ook een bredere bekendheid van de diverse kanalen nodig”, vult Bart aan. “Onlangs had ik vierdejaarsstudenten verpleegkunde die nog nooit van 1733 gehoord hadden. Nochtans is die telefonische triage zo zinvol voor onze diensten. Er zal altijd een overlap zijn tussen dringende en niet-dringende medische zorgen. Toch denk ik dat het gros van de aanmeldingen vooraf gescheiden zou kunnen worden. Dat is beter voor de patiënten en voor het ziekenhuispersoneel, en het kost de maatschappij een pak minder geld.”

Nood aan nationale aanpak

Patiënten kunnen bij huisartsenwachtposten terecht in het weekend en op feestdagen. Er lopen enkele proefprojecten met een wachtdienst op weekdagen vanaf 18 uur, al is dit in de meeste wachtposten nog niet het geval. Op termijn zal dit gunstig evolueren. Hoewel er op heel veel plaatsen in het land huisartsenwachtposten zijn, is het dringend tijd voor een brede aanpak. Bart: “Mensen moeten zich bewust worden van hun eigen gezondheid. Er is een groot verschil tussen planbare en niet-planbare medische zorgen. Duidelijke afspraken hierrond krijgen mensen sneller en gerichter op de juiste plaats. In de ideale wereld belt iedereen vooraf naar het noodnummer zodat er altijd eerst een telefonische triage plaatsvindt: voor ernstige noodgevallen 112, voor medische hulp 1733. ”

Stijn vreest dat een consequente werkwijze nog niet voor meteen zal zijn. “De overheid weet wat er moet gebeuren en hoe, de vraag is wanneer er echt werk van gemaakt zal worden, wie het zal doen en vooral met welk geld. Er is dringend nood aan meer en goed opgeleid personeel om de telefooncentrales te bemannen. Tijdens een storm bijvoorbeeld gaat het voor zowel 1722 als 1733 over dezelfde operatoren en ze zijn al onderbemand. Ook de financiering voor spoedgevallen moet anders. In plaats van volumes en kwantiteit moeten we investeren in kwalitatieve zorgpaden gebaseerd op de aanmeldingsklacht van de patiënt. Maar dat is alleen mogelijk door een goede werking van 1733 en een structurele, vertrouwde samenwerking tussen de eerste en de tweede lijn.”


Evidencebased preventie van het post-intensive care syndroom

Het post-intensive care syndroom uit zich bij tot veertig procent van de patiënten die langdurig op de afdeling intensieve zorg verblijven. Het wordt veroorzaakt door aanhoudende spierzwakte, cognitieve en psychologische problemen. Om dit te voorkomen zijn extra maatregelen op deze afdelingen nodig, die ook meer personeel vergen. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) ging in een recente studie[1] na welke maatregelen wetenschappelijk aangeraden worden.

Tussen 2016 en 2020 verbleven ongeveer 230.000 volwassenen langer dan 48 uur op een afdeling intensieve zorg[2]. Dat komt neer op ongeveer 55.000 verblijven per jaar. Zo’n veertien procent van de opnamen duurde langer dan veertien dagen, veertien procent van de patiënten werd langer dan 96 uur beademd, drie procent ontwikkelde een delirium tijdens de opname en de meeste patiënten hadden een ernstige hoofddiagnose. Veel patiënten danken hun leven aan de vooruitgang van de geneeskunde op de afdeling intensieve zorg. Toch kan wie langdurig op intensieve zorg verblijft met restverschijnselen kampen, die losstaan van de reden van opname. Daarom is het post-intensive care syndroom (PICS) sinds 2012 erkend als een aantal lichamelijke, psychische en cognitieve effecten die ontstaan of erger worden na een verblijf op de afdeling met langdurige immobilisatie, mechanische beademing en toediening van krachtige kalmeermiddelen.

Lichamelijk gaat het dan om neuromusculaire schade die leidt tot extreme spierzwakte en lichamelijke beperkingen voor het uitoefenen van dagelijkse activiteiten. Ook de ademhalingsspieren kunnen aangetast worden en ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken. Psychische klachten omvatten angst, depressie en zelfs posttraumatische stress bij 20 tot 35 procent van de patiënten. Twintig tot veertig procent van de patiënten krijgt te maken met cognitieve symptomen zoals geheugenverlies, spraakverlies, moeite met aandacht of met uitvoerende functies zijn. Daarnaast worden ook stofwisselingsziekten zoals diabetes, endocriene stoornissen zoals een verminderde productie van cortisol of hypofysehormonen, slaapstoornissen, extreme vermoeidheid en chronische pijn in verband gebracht met PICS.

Van pijnbestrijding tot mobilisatie

Het KCE wil evidencebased preventiemaatregelen aanreiken op basis van vijf hoofdprincipes. Het eerste is pijnbestrijding. De meeste patiënten op intensieve zorg hebben pijn bij ingrepen als wondzorg, het verwijderen van een thoraxdrain of het plaatsen van een arteriële lijn. Pijn is een risicofactor voor posttraumatische stress. Daarom beoordeel je pijn elke vier uur met gevalideerde instrumenten zoals de VAS-schaal. Na een ingreep herhaal je dit zelfs binnen het uur.

Het tweede principe is de duur van de mechanische beademing te beperken en sedatie zo licht mogelijk te houden. Probeer de patiënt regelmatig te wekken en van de beademing te halen zodra de ademcapaciteit het toelaat. Ten derde moet een delirium voorkomen worden. Hou de patiënt in contact met de realiteit door de dag-nachtcyclus te respecteren, door slaap te optimaliseren, comfort te verbeteren en interactie met de naasten te bevorderen. De rol van familie en naasten is een volgende belangrijke preventiemaatregel. Regelmatig contact voorkomt ook de ontwikkeling van PICS bij deze betrokkenen. Moedig (virtueel) bezoek dus aan en communiceer op een open, duidelijke en ondersteunende manier. Tot slot is het belangrijk de patiënt zo snel mogelijk te mobiliseren om de spierkracht en functionele capaciteiten te behouden.

Deze preventiemaatregelen worden al geheel of gedeeltelijk toegepast in België. Toch zijn ze nog lang niet algemeen gangbaar. Om doeltreffend aan preventie van PICS te doen is meer personeel nodig, zoals verpleegkundigen en fysiotherapeuten. Ook leiderschap, communicatie en coördinatie tussen zorgverleners spelen een rol en bevorderen verandering op de afdeling intensieve zorg.

[1] Adriaenssens Jef, Maertens de Noordhout Charline, Kohn Laurence, Castanares-Zapatero Diego. Preventie van het Post-intensive care syndroom (PICS). Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 364C. DOI : 10.57598/R364AS.

[2] Minimale Ziekenhuis Gegevens (MZG)


Nieuwe richtlijnen rond spinale immobilisatie bij traumaslachtoffers

Dagelijks voeren de prehospitale hulpdiensten spinale immobilisatie uit bij slachtoffers van een trauma. Op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten werd de klassieke toepassing van een halskraag en een korrelmatras in vraag gesteld. Daarop richtte de Nationale Raad voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening (NRDGH) een werkgroep op om een advies te maken rond spinale immobilisatie voor de Belgische prehospitale hulpverlening. In mei 2021 formuleerde de NRDGH een aanbeveling, die nu vertaald is naar nieuwe procedures op het terrein.

In het verleden werd voor de spinale immobilisatie van slachtoffers bij een trauma steeds een halskraag aangebracht en werd het slachtoffer in een vacuümmatras gelegd, ook wel gekend als korrelmatras. Daarrond ontstond een wetenschappelijke discussie of dit wel de beste techniek was. De NRDGH startte daarom een evidentieonderzoek en kwam tot de conclusie dat de halskraag wetenschappelijk niet zo’n grote meerwaarde bood en dat die in de praktijk vaak foutief werd aangelegd. Met als gevolg dat hulpdiensten het risico tot verdere schade eerder verhoogden dan verkleinden. Daarnaast bleek ook dat de vacuümmatras niet altijd praktisch inzetbaar was. Bijvoorbeeld omdat bij een ongeval de kans vrij groot is dat een scherp voorwerp de vacuümmatras beschadigt.

Schepbrancard en headblocks

Bij een ernstig ongeval moet de hulpverlener er steeds van uitgaan dat het slachtoffer een cervicaal letsel heeft, tot het tegendeel wordt bewezen. In de nieuwe richtlijnen van de NRDGH worden volgende technieken omschreven voor een correcte spinale immobilisatie: het gebruik van een schepbrancard in plaats van een vacuümmatras en van headblocks om het hoofd te immobiliseren. Dit advies geldt voor heel België en voor alle hulpverleners die betrokken zijn in de prehospitale zorg voor traumapatiënten.

Bij bepaalde letsels of fracturen is het evenwel niet interessant om een patiënt op een schepbrancard te leggen, omdat de ruggenwervels – die een dubbele s vormen – in een rechte lijn getrokken worden. De hulpverlener mag de patiënt dan toch in een vacuümmatras leggen. Deze nieuwe technieken verkleinen niet alleen de kans op bijkomende schade, maar bevorderen ook de snelheid waarmee een patiënt naar de spoedgevallendienst kan gebracht worden. Eenmaal in het ziekenhuis blijft het hoofd van de patiënt in de headblocks geïmmobiliseerd tot een wervelletsel uitgesloten of aangetoond wordt.

Provinciale implementatie

De nieuwe procedures worden nu geleidelijk geïmplementeerd op het terrein. Hierbij is het noodzakelijk dat alle ziekenwagens en MUG’s, die in het systeem van dringende geneeskundige hulpverlening zitten, het juiste materiaal hebben. Indien nodig moeten de hulpverleners een opleiding krijgen om de nieuwe technieken correct toe te passen. Samen met experten van de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers zijn protocollen, presentaties en documenten uitgewerkt ter ondersteuning van de verschillende opleidingen.

Deze nieuwe richtlijnen zijn specifiek gemaakt voor alle hulpverlener-ambulanciers, verpleegkundigen en artsen werkzaam in het systeem dringende geneeskundige hulpverlening. Voor verpleegkundigen die niet in dit systeem zitten en op een ongeval komen, blijft de aangeleerde MILS-techniek (Manual In-line Stabilisation) gelden.

De implementatie voor de hulpverleners-ambulanciers gebeurt per provincie, waarbij de Provinciale Commissies voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening (PCDGH) een coördinerende rol opnemen. In zowel de basisopleiding als de permanente vorming van de hulpverleners-ambulanciers worden de nieuwe procedures uitgerold. Zodra zeventig procent van de hulpverleners-ambulanciers binnen een provincie is opgeleid, gebeurt in samenspraak met de PCDGH een omschakeling op het terrein. Gedurende een bepaalde periode zal er dus een mix van oude en nieuwe technieken zijn. De NRDGH streeft ernaar die periode zo kort mogelijk te houden.

Alle informatie is beschikbaar op health.belgium.be/nl/news/nieuwe-technieken-voor-spinale-immobilisatie of overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/advies-en-overlegorgaan/raden/nationale-raad-voor-dringende-geneeskundige-hulpverlening.

Wat zijn de NEXUS-criteria?

  • Geen pijn bij palpatie van de posterieure middellijn van de cervicale wervelkolom
  • Geen focale neurologische uitvalsverschijnselen
  • Normaal bewustzijn
  • Geen intoxicatie (alcohol, drugs, …)
  • Geen pijn door afleidend letsel (bv. brandwonden, breuken, …)

Als aan alle criteria voldaan is, gebeurt er geen immobilisatie.


Verbetertraject acute beroertezorg levert positieve resultaten op

In België krijgen elke dag ongeveer zestig mensen een beroerte. Het is een van de meest voorkomende doodsoorzaken in ons land. Elke seconde telt bij een herseninfarct. Hoe sneller zorgverleners de symptomen herkennen, hoe sneller gereageerd kan worden en hoe groter de kans op herstel zonder blijvende gevolgen. Daarom zette het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL) volop in op protocollen die beroertezorg optimaliseren en de responstijd reduceren.

In 2019 werd neuroloog Ludovic Ernon medisch diensthoofd van de afdeling neurologie in het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL). Drie jaar geleden kwam daar dokter Kim Bekelaar bij, gespecialiseerd in vasculaire neurologie. Samen trokken ze aan de kar om de beroertezorg te optimaliseren en zo betere zorg voor strokepatiënten te garanderen. Want een snelle en adequate reactie is cruciaal. Een deel van de mensen die een beroerte krijgt, blijft namelijk achter met soms ernstige letsels, een handicap, geheugenproblemen, aanslepende vermoeidheid en/of verminderde zelfredzaamheid. Ook een dodelijke afloop kan vermeden worden als de bloedklonter die de beroerte veroorzaakt vlot behandeld wordt.

“Natuurlijk is er het acroniem FAST, wat staat voor Face, Arm, Speech, Time”, zegt dokter Bekelaar. “Soms wordt er BEFAST van gemaakt. De B en de E voegen Balance en Eyes toe. Wanneer je dus een plotse verandering opmerkt in spraak, beweging, gezicht, evenwicht en/of ogen, dan moet je altijd aan de mogelijkheid van een herseninfarct denken, ook bij jonge mensen. Zeker wanneer je weet dat één op de tien beroertes plaatsvindt bij mensen onder de vijftig jaar. Hoe sneller je de bloedklonter vaststelt en behandelt, hoe meer kans op herstel. Net daarom was het belangrijk om ons programma voor acute beroertezorg helemaal op punt te stellen.”

Symptomen van een beroerte

  • plotse verlamming van een arm en/of been
  • verminderde spraak of moeite om zich uit te drukken
  • een scheve mond
  • problemen met evenwicht of duizeligheid
  • gevoelsstoornissen in arm en/of been
  • problemen met zicht: plots verminderd zicht, blindheid of dubbelzien

Responstijd is cruciaal

De neurologen sloegen de handen in elkaar om de beroertezorg in overeenstemming te brengen met de internationale richtlijnen. Waar dokter Ernon instond voor het organisatorische aspect en het overleg met andere diensten en zorgmedewerkers, vulde dokter Bekelaar het inhoudelijke luik in op basis van wetenschappelijke bronnen en gevalideerde internationale richtlijnen. “In België zijn er geen aparte nationale richtlijnen, maar de guidelines van de European Stroke Organisation (ESO) en de American Stroke Organisation (ASO) zijn perfect de vertalen naar een Belgische zorgcontext”, zegt ze. Dokter Ernon vult aan: “Multidisciplinair samenwerken tussen de ambulance, verpleegkundigen, spoedartsen, neurologen, diagnostische en interventionele radiologen op de spoedgevallen en ook tussen de verpleegkundigen, neurologen, cardiologen, paramedici en revalidatieartsen op de stroke unit is de sleutel. Daar kon in ons ziekenhuis de afstemming vlotter en beter gebeuren. Snellere behandeltijden op spoed en een hogere zorgkwaliteit op de stroke unit stonden dan ook centraal in onze plannen.”

Bij het vermoeden van een acute beroerte wordt een heel proces in gang gezet. Nog voor de patiënt in het ziekenhuis aankomt, wordt vanuit de ziekenwagen gebeld naar de spoedarts over de toestand van de patiënt, welke bloedverdunner hij neemt en wanneer de verwachte aankomsttijd in het ziekenhuis is. Daar staan de spoedarts en neuroloog klaar en wordt de CT-scanner vrijgehouden. “De patiënt wordt beoordeeld terwijl hij onder de scan ligt en kan daar ook meteen thrombolyse krijgen, indien nodig”, zegt dokter Bekelaar. “De tijd van aankomst tot het toedienen van thrombolyse (door-to-needle time) bedroeg in 2019 gemiddeld 48 minuten. In 2021 reduceerden we dat tot 24 minuten en we streven er altijd naar om dit onder het halfuur te houden.”

Efficiënte protocollen

Voor de neurologen start alles op de spoeddienst van het ziekenhuis. “Zonder gemotiveerde en coöperatieve spoedverpleegkundigen is goede beroertezorg niet mogelijk”, benadrukt dokter Ernon. “Ook op de stroke unit speelt de verpleegkundige een cruciale rol in de preventie en een vroegtijdige detectie van achteruitgang, door de monitoing van vitale parameters, de implementatie van staande orders en de neurologische opvolging.” De goede resultaten die het ZOL boekt zijn het gevolg van een multidisciplinair traject dat sinds 2019 opgestart werd om de bewustwording rond beroertezorg te verhogen. “Als neuroloog zit je niet op een eilandje. Het belang van een goede samenwerking met spoed, medische beeldvorming en de verpleegkundigen kan niet voldoende benadrukt worden”, vindt dokter Ernon. “Hebben zij op basis van een afwijkende (BE)FAST een vermoeden van een beroerte, dan kunnen zij het beroertealarm activeren. Daarnaast hebben we ook de werking op de stroke unit zelf fors verbeterd. Elke patiënt ondergaat een gestandaardiseerde oppuntstelling, om de oorzaak van de beroerte te achterhalen. Bij de opname voert de neuroloog ook de NIH-test uit en kent op basis daarvan een score toe om de ernst van een beroerte te evalueren. De verpleegkundigen op onze stroke unit mogen autonoom een verkorte NIH-test uitvoeren om eventuele neurologische achteruitgang tijdig te signaleren. Ze gaan dan bewustzijn, gezichtsverlamming, zwakte aan armen en benen, en spraakstoornis na.”

Naast die test voegde het ZOL ook het FeSS-protocol toe. Dokter Bekelaar legt uit: “F staat voor ‘fever’ of koorts. Is de temperatuur boven de 37,5 graden, dan mag de verpleegkundige beslissen om paracetamol toe te dienen. De twee s’en staan voor suiker en slikscreening. De glycemie wordt regelmatig gecontroleerd. Is er sprake van hyperglycemie, dan geldt een staand order om insuline toe te dienen. Bij de slikscreening willen we een aspiratiepneunomie voorkomen, daarom wordt ook tijdig een sliktest uitgevoerd. Vertonen deze testen afwijkende waarden, dan kunnen we ingrijpen en complicaties vermijden.”

Internationale erkenning

ZOL legt de lat hoog, en met succes. “In maart 2023 behaalden we onze ESO-erkenning van de European Stroke Organisation”, zegt dokter Ernon. “Zij leggen specifieke standaarden en eisen op naar infrastructuur, data, onderzoeken en personeel. Zo moet je een eigen spoeddienst, afdeling intensieve zorg, medische beeldvorming en een stroke unit hebben. Tot voor de komst van dokter Bekelaar bevonden de gemonitorde bedden van beroertepatiënten zich op de dienst cardiologie. Onze eigen unit bestaat dus nog maar drie jaar en is vormgegeven zoals de ESO het omschrijft: een coördinerend orgaan van de hele zorgketen rond acute beroertezorg. We zijn bijzonder trots op deze ESO-accreditatie, want we zijn een van de zes ziekenhuizen in ons land met zo’n label. Het is een erkenning van de goede zorgkwaliteit die wij als beroertecentrum leveren.”


De PIT moet een ziekenhuisfunctie blijven

Eind 2022 verscheen een programmawet[1] in het Belgisch Staatsblad die de wettelijke basis legt voor de invoering van de PIT (Paramedisch Interventieteam). In zijn toelichting[2] geeft minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke aan dat de PIT-functie zijn vertrekplaats kan hebben buiten een ziekenhuis(campus) en dat er een 200-tal PIT-wagens zullen voorzien worden. Zowel de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) als de Belgian College of Emergency Physicians (BeCEP) brachten daarop elk een eigen advies uit. Volgens hen moet de PIT een ziekenhuisfunctie blijven om de beschreven positieve effecten ervan te bestendigen.

In 2007-2008 is de PIT-functie gestart als een pilootproject van een beperkt aantal algemene ziekenhuizen. De PIT (Paramedisch Interventieteam) omvat een ambulance waarvan de bemanning bestaat uit minstens één verpleegkundige met een BBT spoed en intensieve zorg. Naar aanleiding van de programmawet voor de invoering van de PIT-functie en de toelichting ervan door minister Vandenbroucke, brachten de FRZV en BeCEP elk een advies uit. Hierin kaarten beide raden een aantal bezorgdheden en aandachtspunten aan om de positieve effecten van de PIT-functie te vrijwaren.

Verbondenheid met ziekenhuis

Voor zowel de FRZV als de BeCEP bestaat er geen twijfel dat de PIT een ziekenhuisfunctie is en moet blijven. Om de kwaliteit ervan te garanderen moet de PIT een onderdeel zijn van de spoedgevallendienst. De ziekenhuisomgeving biedt namelijk een relevante context voor permanente vorming, begeleiding en toezicht op de zorgkwaliteit. Enkel in een erkende functie spoedgevallen worden de hoogopgeleide verpleegkundigen, die de PIT bemannen, voldoende blootgesteld aan allerhande pathologieën die ze ook binnen de PIT-functie kunnen opvangen. Net daardoor biedt de PIT-functie een toegevoegde waarde. Wanneer de permanente en gesuperviseerde expertise op spoed wegvalt, verdwijnt ook die meerwaarde.

De verbondenheid met het ziekenhuis staat volgens de FRZV en BeCEP ook garant voor de kwaliteit van de PIT. De urgentie-arts die de staande orders ondertekent, is medeverantwoordelijk voor de opleiding en de geleverde kwaliteit van de PIT-verpleegkundige. Bij een extramurale PIT-functie moet een urgentie-arts permanente controles uitoefenen op de competenties en de uitvoering van staande orders buiten het ziekenhuis waar hij werkzaam is. Dit is niet evident en leidt ongetwijfeld tot extra werklast. Een continue opleiding met dagelijkse supervisie, evaluatie en bijsturing door de urgentie-arts is dan ook noodzakelijk om PIT-verpleegkundigen voldoende vertrouwen en expertise te geven. Tot slot zijn een intensieve samenwerking tussen de verschillende zorgverleners in de zorgketen en het kennen van hun manier van werken cruciaal voor de kwaliteit van de PIT. Een intramurale PIT garandeert een continuïteit tussen de prehospitaalopvang en de intramurale voorzetting van zorg voor de patiënt.

Tekort aan spoedverpleegkundigen

Net zoals in andere domeinen is er ook op de spoedgevallendienst een tekort aan verpleegkundigen, en al zeker aan verpleegkundigen met een BBT spoed en intensieve zorg. Wordt de PIT-functie intramuraal opgezet, dan worden deze verpleegkundigen efficiënter ingezet, want ze kunnen helpen bij de opvang van patiënten op de afdeling spoed wanneer ze niet op PIT-interventie zijn. Daarnaast vrezen de FRZV en de BeCEP dat de uitstroom van verpleegkundigen op de afdeling spoed verder zal toenemen door het creëren van een extramurale PIT.

Verder haalt de BeCEP ook aan dat de PIT-functie de MUG-ritten niet zal vervangen. Een PIT-opleiding is geen vervanging van een doorgedreven geneeskundige specialistische opleiding van de arts. Het tekort aan artsen kan ook niet opgevangen worden door spoedverpleegkundigen, aangezien ook hier een groot tekort is. Zowel de FRZV als de BeCEP wensen meer toelichting te krijgen over het creëren en toewijzen van bijkomende PIT’s. Al leidt het voor hen geen twijfel: de functie moet intramuraal worden opgezet, tenzij dit geografisch niet mogelijk is.

 

Bronnen:

Advies van de FRZV over de PIT als ziekenhuisfunctie (overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/frzvd571-1-advies-van-de-frzv-over-de-pit-als-ziekenhuisfunctie)

Visienota BeCEP betreffende de PIT-functie

 

[1] Art. 78 van de Programmawet van 26.12.2023 (Belgisch Staatsblad 30.12.2022). Numac: 2022043127.

[2] DOC 55 3015/001; Ontwerp van programmawet 24.11.2022


Werkdruk verlagen met nieuwkomers en inactieven?

Het tekort aan zorgpersoneel hoeven we al lang niet meer te duiden. Pistes die leiden tot mogelijke oplossingen daarentegen wel. Zo schuilt er potentieel in het grote aantal personen die vandaag arbeidsongeschikt zijn en geheroriënteerd kunnen worden naar de zorg. Of in de nieuwkomers van binnen en buiten de Europese Unie, zoals Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen Bart Somers in de media suggereerde.

Vlaams minister Bart Somers lanceerde een voorstel dat nieuwkomers zonder middelbaar diploma voortaan een verplichte opleiding richting een knelpuntberoep moeten volgen. De Vlaamse regering zette daarvoor het licht op groen. “We gaan toch geen nieuwe arbeidsmigratie organiseren voor knelpuntenberoepen zoals vrachtwagenchauffeur, verpleegkundige of kinderoppasser, terwijl we in eigen land voldoende mensen hebben”, zei minister Somers in de media in augustus. De reacties op sociale media waren hierop zeer fel en er volgde een brief van de drie universitaire ziekenhuizen. We laten de minister graag zelf aan het woord.

Zowel voor de opleiding basisverpleegkundige als voor de bachelor verpleegkunde is een diploma middelbaar onderwijs nodig. Waarom dan het voorbeeld van verpleegkunde?

“Verpleegkunde is een intensieve en complexe opleiding die niet zomaar door iemand kan worden ingevuld. Wat we wel kunnen doen is verpleegkundigen bijstaan door verschillende profielen mee te activeren in de zorg. Een recent rapport toonde aan dat 17 procent van de vrouwelijke en 36 procent van de mannelijke kortgeschoolde nieuwkomers twee jaar na het inburgeringstraject aan de slag is. Dit is te weinig, daarom heb ik het inburgeringstraject vorig jaar hervormd zodat nieuwkomers zich onder andere verplicht moeten inschrijven bij VDAB. Vroeger schreef 17 procent van de nieuwkomers zich in, vandaag 87 procent.

Toch moeten we meer doen. Ik heb een plan op tafel gelegd bij de Vlaamse Regering dat nieuwkomers beter aan de slag moet helpen. Een van de punten is om kortgeschoolde nieuwkomers maximaal toe te leiden naar werk door opleidingen op de werkvloer, het liefst in de richting van knelpuntberoepen. Nieuwkomers zouden zo, mits de juiste omkadering, opgeleid kunnen worden tot bijvoorbeeld zorgkundige of andere jobs binnen de zorgsector. Ook de andere knelpuntberoepen komen in aanmerking. Iedereen heeft een eigen roeping. Voor een deel van de nieuwkomers kan zo’n job een opstap betekenen om verder te studeren tot bijvoorbeeld basisverpleegkundige. Het voorbeeld dat ik aanhaalde ging dus over zorgkundigen, dat werd ondertussen rechtgezet.”

U wil nieuwkomers competenties on the job aanleren. Over welke competenties gaat dit dan?

“Niet alleen de zorgsector, maar ook andere sectoren vragen om meer werkkrachten. De Vlaamse Regering maakt het mogelijk dat wie zich wil omscholen een opleiding kan volgen tot een knelpuntberoep. Het zijn dit soort opleidingen met een praktische insteek, zoals een stage op een werkplek, die ik voor ogen heb.”

We hebben nood aan hoogopgeleide bachelorverpleegkundigen die naast de artsen de zorgnoden voldoende kunnen identificeren. Verwijzen naar geen diploma en vrachtwagenchauffeurs schrikt ASO en TSO studenten eerder af om voor verpleegkunde te kiezen dan aan te trekken. Begrijpt u deze stelling? Moet er niet eerder werk gemaakt worden van het meer positief belichten van andere profielen die hoognodig zijn binnen de zorgsector zoals verzorgenden, logistiek medewerkers, poesthulp, …?

“Er zijn meer handen nodig in de zorg. Het is belangrijk dat we uitleggen aan toekomstige studenten wat de positieve impact is van werken in de zorgsector. Ook wie vandaag werkzoekend of inactief is moeten we beter begeleiden naar werk, bijvoorbeeld in de zorgsector na het volgen van extra opleidingen. Ook aan zij-instromers moeten we denken: wie in andere sectoren aan de slag is en op zoek is naar een nieuwe uitdaging moeten we kunnen overtuigen om te kiezen voor een job in de zorgsector. De zorgsector heeft nood aan verschillende profielen, zowel lager opgeleiden als hoger opgeleiden. Net daarom heeft deze Vlaamse Regering de leerladder in de zorg herwerkt. Voor elk profiel is er nu een geschikte toegangspoort tot de sector.”

Zes op tien nieuwkomers zijn van binnen de EU. Zitten daar geen kansen om verpleegkundigen uit andere EU-landen op te leiden voor een job in de Vlaamse zorgsector?

“Nieuwkomers van binnen de EU zijn niet verplicht in te burgeren. Europese regelgeving verhindert dat. Wel kunnen zij het inburgeringstraject vrijwillig volgen, wij moedigen dit ook aan. Zo’n 44 procent van de verplichte inburgeraars is hoogopgeleid, dat wil zeggen minstens een bachelor diploma. Door deze mensen niet op hun niveau in te schakelen verliezen we waardevolle werkkrachten. Een van de andere aspecten binnen het plan om nieuwkomers duurzaam aan te slag te krijgen is zorgen dat diploma-erkenning deel wordt van het inburgeringstraject. Zo kan een arts uit Irak door het volgen van bepaalde cursussen eventueel aan de slag als bachelorverpleegkundige bij ons of begeleid worden om verder te studeren om hier als arts aan de slag te kunnen.”

U wil de nieuwkomers van binnen de EU verplichten om maatschappelijke oriëntatie en Nederlands tot niveau B1- te volgen. Maar als ze begeleid worden richting een zorgjob, dan is een kennis van ons zorgsysteem toch ook onontbeerlijk? Hoe kijkt u hier tegenaan?

“Nieuwkomers van buiten de EU moeten vandaag de cursus maatschappelijke oriëntatie volgen, Nederlands leren, zoeken naar werk en 40 uur optrekken met een buddy. Nieuwkomers van binnen de EU zijn hiertoe niet verplicht door Europese regelgeving, maar stimuleren we wel om het inburgeringstraject te volgen.

Wanneer nieuwkomers een opleiding volgen op de werkvloer leren ze automatisch Nederlands en specifieke vakterminologie die erbij komt kijken. Daarnaast leren ze binnen hun opleiding het zorgsysteem kennen. Die kennis is inderdaad ook belangrijk, maar je leert dat soms makkelijker door ook in de praktijk te staan, in plaats van enkel zuiver theoretisch. We moeten nieuwkomers goed begeleiden zodat ze duurzaam aan de slag kunnen, maar ook zodat ze hun maximale potentieel kunnen bereiken.”

Is het B1-niveau wel voldoende om in de zorg tewerkgesteld te staan binnen de verpleegkundige functies? Vanuit het werkveld en vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE worden hier veel vragen over gesteld. Wanneer de artsen vragen om dringend werk te maken van de taalvereisten voor de artsen, waarom zou dit dan anders zijn voor verpleegkundigen?

“In mijn voorbeeld gaat het over zorgkundigen. Daarnaast is een goede kennis van het Nederlands inderdaad belangrijk. Daarom is het goed dat we kortgeschoolde nieuwkomers begeleiden naar een opleiding op de werkvloer. Op deze manier komen ze in aanraking met de sector en leren ze al doende Nederlands. Daarnaast voorzien wij ook buddytraject van 40 uur dat nieuwkomers een netwerk geeft in Vlaanderen, maar hen ook in staat stelt extra Nederlands te oefenen.”

Binnen België is het cijfer arbeidsongeschikten ook zeer hoog, zowel binnen als buiten de zorg. Jaarlijks tellen de ziekenfondsen meer dan 450.000 dossiers en daarbovenop nog 480.000 mensen die langdurig arbeidsongeschikt zijn. Zijn er plannen om hen te oriënteren naar een job in de zorg zodat zij ondersteunend kunnen zijn voor de verpleegkundigen in het werkveld?

“De activering van langdurig zieken is een federale bevoegdheid waar men op inzet. Maar ik steun het voorstel zeker om personen die zijn uitgevallen terug te begeleiden naar de werkvloer. In Vlaanderen zijn wij bevoegd om werkzoekenden en inactieven te begeleiden naar een job. 660.000 Vlamingen zijn vandaag inactief. Om hen te motiveren aan de slag te gaan heeft mijn partij dit jaar bijvoorbeeld de jobbonus op tafel gelegd. Wie werkt aan een brutoloon van minder dan 2.900 euro krijgt tot 600 euro netto jaarlijks als bonus. We verhogen die bonus nu tot 700 euro. Op die manier willen we zorgen dat wie werkt eerlijk verdient. Het verschil tussen werken en niet werken moet verhogen.”

Volgens de KCE-studie zijn verpleegkundigen 40 procent van hun tijd bezig met niet-verpleegkundige taken. Wanneer de niet-werkende bevolking zou worden tewerkgesteld in de ondersteuning binnen deze niet-verpleegkundige taken, dan staan we een hele eind verder en pakken we de zeer hoge werkdruk – en tegelijk een van de factoren voor de grote uitstroom – van verpleegkundigen aan. Hoe kijkt u hiernaar?

“We hebben nood aan taakuitzuivering en taakdifferentiatie in de zorgsector. Verpleegkundigen zouden zich niet bezig moeten houden met zorgkundige taken en zorgkundigen zouden zich niet bezig moeten houden met taken die logistieke medewerkers en assistenten kunnen doen. Als we daarin slagen, kunnen we al veel meer doen om de werkdruk naar beneden te krijgen voor de zorgberoepen,  en zo de uitstroom indammen en de jobs aantrekkelijker maken voor nieuwe instromers. Onlangs lanceerde ik dit voorstel ook voor de kinderopvang: zet daar logistieke medewerkers in zodat de kinderbegeleiders zich met de kinderen kunnen bezig houden in plaats van eten maken of de was doen.”


Psychiatrische kwetsbaarheid bij bewoners in woonzorgcentra

Steeds meer mensen in woonzorgcentra kampen met psychische problemen. Wie tijdens zijn leven ooit een psychiatrische aandoening had, zoals een psychose of een ernstige depressie, heeft bovendien een grote kans op herval bij een verhuis naar een woonzorgcentrum. Het onderzoeksteam van project Odette ging daarom na hoeveel bewoners in woonzorgcentra een psychiatrische diagnose en bijgevolg een verhoogde kwetsbaarheid hebben, wat hun zorgnoden zijn en wat nodig is voor zorgverleners om op een zo goed en veilig mogelijke manier hierin te voorzien.

“Het aantal bewoners met een psychiatrische en/of neurocognitieve stoornis in woonzorgcentra neemt toe. Dat is deels te wijten aan de vergrijzing van de bevolking en deels aan de afbouw en heroriëntering van de bedden in de geestelijke gezondheidszorg. Dit brengt voor de zorgverleners heel wat uitdagingen met zich mee. Denk aan omgaan met agitatie, agressie of middelengebruik”, licht Katrin Gillis van Odisee Hogeschool toe. Als verpleegkundige is ze gespecialiseerd in neurologische zorg en als onderzoeker richt ze zich op de kwaliteit van leven van ouderen in residentiële omgevingen. Samen met Hilde Lahaye en Marianne De Witte begeleidt ze teams in woonzorgcentra en (psychiatrische) ziekenhuizen bij de implementatie van behoeftengebaseerde zorg bij ouderen. Daarnaast leggen ze zich toe op praktijkgericht onderzoek, brachten ze het profiel van bewoners in woonzorgcentra met een psychiatrische kwetsbaarheid en de impact ervan op hun zorgbehoeften in kaart en reiken ze mogelijkheden aan voor zorgverleners om met deze doelgroep om te gaan (zie kader).

Hoe groot is het probleem?

In een eerste fase voerde het projectteam een dataonderzoek uit tussen januari en september 2022 in 24 woonzorgcentra verspreid over Vlaanderen. De classificatie van psychiatrische en neurocognitieve stoornissen gebeurde op basis van de DSM-V. Bij de helft van alle bewoners stond minstens één psychiatrische of neurocognitieve diagnose in hun dossier beschreven. Van hen namen 1.155 personen deel aan het onderzoek. “Van alle bewoners met een psychiatrische stoornis is één op drie een man. De gemiddelde leeftijd van bewoners met een psychiatrische stoornis is lager dan die van bewoners met een neurocognitieve stoornis en ze verblijven gemiddeld ook langer in het woonzorgcentrum”, duidt Katrin. “Heel wat bewoners in woonzorgcentra kampen hierdoor met veranderend gedrag, met alcohol- en drugsmisbruik en/of hebben last van depressie, wanen, hallucinaties of angsten. De zorgzwaarte van deze bewoners valt niet te onderschatten. Dat is een bijzonder complexe zorgcontext voor de medewerkers.”

Verhuis is kantelpunt

De verhuis naar een woonzorgcentrum is voor mensen met een psychiatrische kwetsbaarheid vaak een kantelpunt, met een mogelijke terugval tot gevolg. De vraag rijst of deze personen wel thuishoren in een woonzorgcentrum, en indien wel, wat nodig is om in hun behoeften te voorzien. Katrin: “Voor ons is het antwoord hierop zeker ja. Al moeten we de veiligheid binnen de zorginstelling bewaren en de grenzen van zorgverleners en medebewoners bewaken. Het is niet haalbaar om elke zorgverlener in een woonzorgcentrum op te leiden in alle aspecten van de geestelijke gezondheidszorg. Daarom streven we er vanuit Odette naar om teams handige tools aan te reiken waardoor ze wel met dergelijke situaties kunnen omgaan.”

Expertise, verbinding en emotie

Een van de zaken die de onderzoekers vaststelden is dat het voor zorgverleners soms moeilijk is om de perceptie over een specifieke bewoner om te keren eens die bepaald gedrag vertoonde. “Het risico hierbij is dat iemand zo in isolement belandt. Tegelijk moet een afdelingsverantwoordelijke oog hebben voor de gevoeligheden binnen het team. Vanuit Odette werken we daarom op verschillende niveaus om de competentie bij zorgverleners en de draagkracht van een team te verhogen”, vult Katrin aan. Het eerste niveau is het aanbieden van opleiding, literatuur en inter- en supervisie door experten. “Op onze website zetten we een up-to-date kennisbank op, waar teamverantwoordelijken informatie vinden die past binnen hun eigen context. Dit vullen we aan met digitale tools, zoals podcasts, virtual reality en webinars. Zo is in Spotify een afspeellijst samengesteld met relevante podcasts over geestelijke gezondheid.”

Daarnaast zet Odette in op verbinding. Dat omvat deelname aan congressen, een dag meelopen in een bepaalde zorginstelling, ervaringsdeskundigen uitnodigen en de banden aanhalen met andere instellingen. Dat helpt om sterke regionale netwerken uit te bouwen tussen woonzorgcentra en psychiatrische instellingen en ziekenhuizen. “Tot slot willen we ruimte geven aan het emotionele aspect. Door kunst, theater en escaperooms in te zetten in teams, worden emoties bespreekbaar en wordt de groepsband sterker.”

Pilootproject 2024

Door een divers aanbod aan tools en opleidingen wil Odette de drempel verlagen voor verantwoordelijken binnen woonzorgcentra om er zelf mee aan de slag te gaan. Van oktober 2023 tot mei 2024 loopt een pilootproject hierrond in de regio’s Waasland en Kortrijk. De resultaten ervan worden midden volgend jaar verwacht. Katrin besluit: “Het gaat er ons om dat een zorgverlener door het gedrag van iemand durft te kijken en tracht te achterhalen wat de beweegredenen zijn. Zonder vooroordeel en vanuit de missie om een echte thuis te creëren voor elke bewoner.”

Het onderzoeksproject Odette wil een antwoord bieden op volgende vragen:

  1. Wat is de prevalentie van bewoners in woonzorgcentra met een diagnose van één of meerdere psychiatrische stoornissen en wat zijn hun behoeften?
  2. Hoe kunnen zorgverleners in woonzorgcentra zich professionaliseren en ondersteund worden in het omgaan met (toekomstige) bewoners met een psychiatrische kwetsbaarheid?
  3. Wat is het effect van een proof of concept waarbij zorgverleners opgeleid en ondersteund worden in het omgaan met bewoners met een psychiatrische kwetsbaarheid?

Voor meer info, mail naar info@projectodette.be of neem een kijkje op projectodette.be.


De rol van de hogescholen als partner in levenslang leren

Hogescholen bieden bacheloropleidingen aan en zijn zo verantwoordelijk voor de instroom van nieuwe verpleegkundigen in het werkveld. Toch heeft de hogeschool nog andere functies die decretaal bepaald zijn. De drie opdrachten van de hogescholen zijn onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Het is vanuit deze dienstverleningsopdracht dat hogescholen een partner kunnen zijn in het levenslang leren van verpleegkundigen. De Karel de Grote Hogeschool richtte in dat kader de KdG Academy op voor alle producten rond levenslang leren.

Het levenslang leren aanbod van hogescholen, postgraduaten, micro-credentials of navormingen richt zich voornamelijk op individuele cursisten. Zo kiest een verpleegkundige die zich verder wil bekwamen uit een ruim aanbod aan vervolgopleidingen, grote en kleine pakketten. “Vaak geven cursisten en organisaties aan dat de inhoud van deze pakketten niet aansluit bij hun effectieve leernoden en dat de prijs van deze vormingen aan de hoge kant is”, zegt business developer en klantrelatiebeheerder van de onderwijsgroep Welzijn en Gezondheidszorg Sven De Smet. “Sinds de invoering van de vierjarige bacheloropleiding is de prijs om verder te studeren en te specialiseren toegenomen in vergelijking met de vroegere bachelor-na-bacheloropleidingen. Wanneer je je als verpleegkundige wil specialiseren moet je zelf of je werkgever diep in de buidel tasten. De vraag stelt zich dan ook of dit model duurzaam is naar de toekomst toe.”

Expertise combineren

De Karel de Grote Hogeschool pakt daarom anders aan. “Als hogeschool beschikken we over een dubbele expertise die we willen inzetten voor de zorgorganisaties”, licht Sven toe. “Enerzijds zijn we inhoudelijk bekwaam om verpleegkundigen op te leiden en zetten we sterk in op het evidencebased werken in onze basisopleidingen. Die kennis uit onze bacheloropleiding kunnen we ook delen met het werkveld. Daar zit net onze meerwaarde. Als hogeschool beschikken we ook over een onderwijsexpertise. Door dit te combineren creëren we dus een toegevoegde waarde voor de instellingen.”

Concreet maakt de klantrelatiebeheerder samen met de organisatie de leernoden binnen de organisatie helder. Dat is vaak niet eenvoudig. Eens deze leernood bepaald is, wordt gekeken naar wat de hogeschool kan bieden als antwoord op deze leernood. Vaak groeit hier een echte samenwerking uit. Zowel de opleiding als de organisatie voorzien de nodige expertise. Dat komt samen in een zinvol en op maat uitgewerkt vormingspakket. Daarbij wordt rekening gehouden met de juiste lesmethodieken, werkvormen en met de borging van de opgedane kennis. “We weten dat de tijd dat alle vormingen moesten doorgaan op de hogeschool definitief tot het verleden behoort”, vult Sven aan. “Hoewel het voor sommige lessen net wel een meerwaarde kan zijn om naar een veilige leeromgeving zoals het skillslab te komen. Ook dit nemen we mee in ons plan van aanpak.”

Voor elk leerdomein

Sven werkt als klantrelatiebeheerder vanuit de onderwijsgroep Welzijn en Gezondheidszorg, maar staat in nauwe verbinding met de collega’s uit de andere onderwijsgroepen. “Zo proberen we echt de referentie voor levenslang leren te zijn voor onze partners”, zegt Sven nog. “Als een zorgorganisatie tijdens een verkennend gesprek aangeeft dat ze ook een vorming willen voor de logistieke medewerkers, kunnen we snel schakelen naar de expertise van de opleiding Logistiek Management. We zijn ervan overtuigd dat de krachten bundelen en echt samenwerken de juiste stappen zijn om levenslang leren binnen onze zorgberoepen waar te maken.”


Thuiszorgorganisaties leiden bekwame helpers op

De stijging van de zorgvraag en de schaarste aan medewerkers vragen om slimme investeringen in ons verpleegkundig- en zorgpersoneel. Dit geldt ook voor voorzieningen voor personen met een beperking.

In de voorzieningen voor personen met een beperking dragen thuisverpleegkundigen vaker bij in de totale zorg van de bewoners. Ook Altrio Thuisverpleging helpt mee in voorzieningen waar tekorten zijn, voornamelijk met zelfstandige verpleegkundigen en zorgkundigen.

De inzet van externe verpleegkundigen en zorgkundigen draagt bij tot een ondersteuning van het personeel binnen de zorginstelling. Zo kunnen verpleegkundigen, orthopedagogen en begeleiders zich focussen op hun kerntaken binnen het dagelijkse leven van de bewoners.

Oplossing voor gebrek aan medische diensten

In vele eerder kleine voorzieningen is geen medische dienst aanwezig. Het is moeilijk om een medische opvolging te organiseren, ook al zijn hiervoor richtlijnen opgesteld. Een wettelijk kader omtrent de taakdifferentiatie en -delegatie zal ertoe bijdragen dat de externe thuisverpleegkundige als coördinator van de zorg kan optreden. “Deze thuisverpleegkundigen zullen de connectie tussen de zorgvragers, de huisartsen en de specialisten bevorderen. Zo slagen externe diensten voor thuisverpleging                 er hier ook in een efficiënte en kwaliteitsvolle zorg aan alle zorgvragers te bieden”, benadrukt Birgit Van Wabeke, coördinator voorzieningenzorg bij Altrio Thuisverpleging.

Opleiding bekwame helper door thuisverpleegkundigen

Het wetsontwerp bekwame helper zal na publicatie een wettelijk kader bieden zodat de bekwame helper een aantal verpleegkundige handelingen mag uitvoeren, die aangeleerd en gecoördineerd worden door een verpleegkundige.

Diensten voor thuisverpleging kunnen de opleidingen in samenwerking met de voorzieningen en hogescholen inrichten. Het voordeel? De thuisverpleegkundige die dagelijks aanwezig is en al een vertrouwensband heeft met de zorgvrager, geeft dan zowel de zorgen als de opleiding. Dat is voor alle betrokkenen veel comfortabeler. De voorziening of overkoepelende organisatie kan het theoretische gedeelte opstellen. Deze opleiding wordt samengesteld op maat van de zorgvragers, medewerkers en hun werking. De thuisverpleegkundige kan dan het praktische gedeelte uitvoeren.

Praktijkvoorbeeld

In Vlaams-Brabant heeft zo tRede een opleidingsplan uitgewerkt voor al haar voorzieningen. Voor Huis In De Stad in Tienen werkt tRede hiervoor samen met Altrio Thuisverpleging om hun medewerkers op te leiden tot bekwame helpers. In een eerste fase werd een theoretisch pakket opgesteld door tRede en de verschillende voorzieningen. Het praktische gedeelte, namelijk de stage, werd steeds gegeven door de verpleegkundige die daar werkt. Dit gebeurde zowel tijdens de verzorgmomenten zelf als tijdens apart ingelaste momenten. Dat een vertrouwde persoon de lessen en stage op zich neemt, is een meerwaarde voor de voorzieningen en voor de zorgvrager.

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met Altrio Thuisverpleging.


Functieprofiel begeleidingsverpleegkundige

Sinds 2000 kan elk ziekenhuis een voltijdse begeleidingsverpleegkundige tewerkstellen. Deze vormt de brug tussen nieuwe medewerkers en de organisatie, tussen starter en team, tussen opleidingsinstelling en ziekenhuis. De werkgroep Begeleidingsverpleegkundigen van NETWERK VERPLEEGKUNDE actualiseerde het functieprofiel van deze rol. Een essentiële stap om de perceptie over verpleegkunde en de identiteit van verpleegkundigen te moderniseren en af te stemmen op de toekomst waarin kwaliteitsvolle, complexe zorg mogelijk wordt gemaakt.

Op 1 maart 2000 werd door ministers Frank Vandenbroucke en Magda Aelvoet de functie van begeleidingsverpleegkundige geïntroduceerd. Diverse redenen lagen aan de basis van deze beslissing: een te hoge werkdruk, onvoldoende tijd voor de begeleiding van nieuwkomers, te snel een hoog rendement en te grote verantwoordelijkheid moeten behalen, de complexiteit van het werkveld, grote personeelstekorten, … Al deze aspecten leidden toen tot een sterke uitstroom kort nadat verpleegkundigen in de sector aan de slag gingen. De begeleidingsverpleegkundige moest hierop een deel van de antwoorden bieden met een structurele, constructieve begeleiding en ondersteuning voor nieuwe medewerkers en studenten.

Zeven jaar na het invoeren van deze functie, stuurde de werkgroep Begeleidingsverpleegkundigen van NETWERK VERPLEEGKUNDE de omschrijving van het profiel een eerste keer bij. Het doel van deze functie werd toen als volgt omschreven: ‘Binnen de visie van het ziekenhuis en gekaderd binnen de regelgeving en normen van de wetgeving zorgen voor de introductie (onthaal en inscholing) van de nieuwe medewerker en de studenten zodat zij op een deskundige manier hun functie of stage kunnen invullen.’

De werkgroep Begeleidingsverpleegkundigen volgt sinds de invoering van dit profiel de wetgeving over de uitoefening van het verpleegkundig beroep op de voet en de bijhorende hervorming in de opleiding, in afstemming met de veranderende noden op de arbeidsmarkt. Vanuit dit perspectief wordt het functieprofiel van de begeleidingsverpleegkundige up-to-date gehouden. Dit resulteerde in de voorstelling van een nieuw functieprofiel dat voldoet aan de actuele situatie in het veld.

Kritische bedenkingen

Anno 2023 houden de schaarste op de arbeidsmarkt en een dalende trend in aantal studenten verpleegkunde aan. Net daarom is een vlotte introductie en retentie van verpleegkundigen na de opstart zo belangrijk voor de begeleidingsverpleegkundige. In de eerste plaats richten ze zich naar de verpleegkundige en vroedkundige bachelor in een ziekenhuiscontext. Toch wordt nauwkeurig gekeken naar de hervormingen in de opleidingen en naar de introductie van nieuwe profielen op de werkvloer om differentiatie en taakuitzuivering mogelijk te maken. Zo kan het profiel indien nodig meegroeien.

Het profiel evolueerde van een eerder operationele rol naar een staffunctie. In IFIC werd de functie 6073 ingeschaald op 14. Wanneer we naar de actuele jobinhoud kijken, hoort de begeleidingsverpleegkundige ingeschaald te zijn op 16. Daarnaast moeten ook vragen gesteld worden bij de termijn van het mandaat van de begeleidingsverpleegkundige. Om beleidsmatig grondig en vernieuwend te werken zijn enerzijds vaak langere termijnen nodig dan de nu voorziene vijf jaar. Toch moet in het belang van professionaliteit en persoonlijk welzijn dit mandaat regelmatig kritisch geëvalueerd worden. Zo blijven de medewerkers geëngageerd en alert in een veranderende ziekenhuiscontext.

Ten slotte wijst de werkgroep ook op dezelfde noden in de ouderen- en gehandicaptenzorg. Ook daar zou het kwaliteitsvol begeleiden van studenten en introduceren van nieuwe collega’s op een gestructureerde en goed ondersteunde manier de zorg een kwaliteitslabel kunnen bieden en de aantrekkelijkheid van werken met ouderen en gehandicapten verhogen.

Begeleidingsverpleegkundige 2023

Hieronder vind je een verkorte weergave van de actuele functiebeschrijving van de begeleidingsverpleegkundige. Ze is ontstaan vanuit de basis zoals opgesteld in 2000 en herschreven vanuit de talrijke gesprekken met begeleidingsverpleegkundigen in Vlaanderen. Het nieuwe document inventariseert de grote gemeenschappelijke noemer vanuit de functiebeschrijvingen in heel wat Vlaamse ziekenhuizen.

Resultaatsgebied 1: Begeleiding van de nieuwe verpleegkundige/vroedkundige: net afgestudeerd, herintreder of mutatie

  1. Introductie van de nieuwe medewerker:
    1. Onthaal
    2. Inscholing:
      1. organisatie, participatie en ondersteuning van de inscholing in het verpleegkundig departement, in samenwerking met dienst vorming/training/opleiding (VTO)
      2. evaluatie, optimalisatie en actualisatie van het inscholingsprogramma
    3. kwaliteitszorg van het introductiebeleid
  2. Begeleiding van de nieuwe medewerker in het verpleegkundig departement

Resultaatsgebied 2: Begeleiding van de studenten verpleegkunde en vroedkunde

  1. Ondersteuning van het stagebeleid ten aanzien van de onderwijsinstelling:
    1. Zet in op een transparante samenwerking tussen onderwijsinstelling en ziekenhuis m.b.t. de organisatie van de stage en de ondersteuning van de student tijdens de stage
    2. Volgt het stagebeleid op in samenspraak met de directie verpleegkunde, leidinggevenden en mentoren
  2. Ondersteuning van het stagebeleid ten aanzien van de student:
    1. Zet in op een vlotte integratie van de student tijdens de stage
    2. Bouwt een optimale mentorwerking uit
  3. Innovatie en promotie van het verpleegkundig beroep

Profiel en competenties

  • Opleidingsniveau: bachelor/master in de verpleegkunde
  • Budget: één voltijds equivalent per ziekenhuis (bij voorkeur te verdelen over 2 deeltijdse mandaten in functie van de continuïteit)
  • Competenties:
    • Kennis
    • Leidinggeven
    • Contact- en relatievaardig
    • Vaardig in coachen
    • Sterk in plannen en organiseren
    • Communiceren
    • Probleemoplossing