Efficiënter aan de slag door AI-gedreven tools

Het AZ Groeninge zoekt continu naar manieren om het zorgpersoneel zo efficiënt mogelijk in te zetten om meer handen vrij te maken voor de zorg. Innovatie is hierbij een belangrijke katalysator die met de komst van artificiële intelligentie (AI) een enorme boost kent. “Door slimme tools winnen onze zorgprofessionals heel wat tijd bij het zorgen voor patiënten”, vertelt projectleider innovatie Brian Desplinter.

Binnen het AZ Groeninge staat The Greenhouse in voor innovatie, ontwikkeling, onderzoek, educatie en expertise, met als doel nieuwe technieken en behandelingen kwaliteitsvol te integreren in de praktijk. Die filosofie vertaalt zich in een bottom-up aanpak om projecten te lanceren binnen het ziekenhuis. “Eigenlijk kan elke zorgprofessional bij ons aankloppen met een idee of voorstel. We organiseren vaak inspirerende sessies waar bedrijven hun innovaties toelichten”, legt projectleider innovatie Brian Desplinter uit. “Diensten komen dan met een concrete vraag naar ons en wij bekijken wat de mogelijkheden zijn. Als we een geschikte oplossing vinden, dan implementeren we dit steeds via pilootprojecten.”

Virtual reality en AI

Een van de zaken waar het AZ Groeninge al volop op inzet, is virtual reality (VR) voor opleidingen. Brian: “VR is bijzonder handig in de zorgcontext, want het is zeer toepassingsgericht en biedt veel flexibiliteit. Een gebruiker beslist namelijk zelf waar en wanneer hij met de opleiding aan de slag gaat en doorloopt die volledig op eigen tempo.”

Het ziekenhuis past VR ook op andere manieren toe, bijvoorbeeld bij neurorevalidatie. “Met VR wordt het revalidatieproces nog gevarieerder en boeiender voor de patiënt en wint de zorgprofessional aan tijd. Die laatste kan oefeningen doorsturen naar de VR-bril en de patiënt voert ze dan zelfstandig uit. Interessant hierbij is dat de onderliggende software gebruikmaakt van AI om in te schatten of de voorgestelde oefeningen te moeilijk of te gemakkelijk zijn. Zo zoekt de tool de juiste balans om het toch uitdagend genoeg te houden voor de patiënt.”

Bij strokepatiënten biedt VR in combinatie met een krachtig taalmodel – ook bekend als large language model of LLM – dan weer een handig alternatief voor mensen die moeite hebben met praten na een beroerte. “In de virtuele ruimte kan de patiënt in een bepaalde setting, zoals een bus of café, een gesprek aangaan met een virtueel personage (avatar)”, vertelt datascientist Jens Goemaere. “De zorgprofessional kiest hoe te reageren op de conversatie door ofwel zelf antwoorden in te geven of gebruik te maken van een chatbot. Deze tool neemt heel wat schroom weg bij patiënten, waardoor ze sneller de draad weer oppikken.”

Ondersteunende intelligentie

De kracht van AI zit in het kunnen verwerken van heel wat gegevens om patronen te herkennen en op basis daarvan voorspellingen te doen. “In onze context spreken we liever over assistive intelligence. AI ondersteunt de zorgprofessional bij het nemen van beslissingen, maar de eindverantwoordelijkheid ligt steeds bij de arts of verpleegkundige”, aldus Brian. “We gebruiken onder meer AI om medische beeldvorming te screenen en zo eenvoudiger de contouren van een tumor af te lijnen. Zo moet het zorgpersoneel dit niet meer manueel doen. Met AccuVein, een handheld apparaat, zien zorgprofessionals dan weer makkelijk waar de bloedvaten zitten op een arm of been.”

Voor fysiotherapie en revalidatie hanteert het Sport medisch centrum van het AZ Groeninge dan weer een AI-gedreven detectiesysteem dat via een sensor op de rug nagaat hoe goed iemand loopt. Een patiënt wordt gevraagd om een rondje te lopen op de campus, op zowel verharde als onverharde grond, met een band en sensor om. Dit geeft de zorgprofessional bijkomende data over de looptechniek van de patiënt, informatie die de zorgverlener met het blote oog niet zo exact kan waarnemen. Op basis van die data stelt de tool een aantal verbeteringen voor om de patiënt tot zijn maximum te krijgen. De zorgprofessional kan deze dan opnemen in het behandelplan.

Een ander praktijkvoorbeeld van AI in de zorg is Cue2walk. Dit is een draagbaar apparaat dat ter hoogte van de knie geplaatst wordt bij mensen met de ziekte van Parkinson. Bij een tremor maakt de tool een geluid of geeft een trilling wat de frequentie en duur van bevriezing vermindert. “Om het in te stellen wandelt een patiënt de afdeling een paar keer op en af. Zo leert de software wanneer een tremor optreedt en wanneer het dus moet reageren.”

Preventieve diagnose

Ook bij preventie toont AI zijn nut. Zo start het Kortrijkse ziekenhuis in 2024 met het gebruik van een algoritme, ontwikkeld door PIPRA, dat toelaat om voorafgaand aan een operatie in te schatten of een patiënt al dan niet een postoperatief delirium zal ontwikkelen. “Deze complicatie verlengt de ligduur van een patiënt aanzienlijk en daar is niemand bij gebaat. Aan de hand van een vragenlijst berekent het algoritme de kans op een postoperatief delirium”, zegt Jens. De tool wordt ingezet bij zestigplussers met een geplande ingreep. In een tweede stadium zal het AZ Groeninge de toepassing verder ontwikkelen voor de dienst intensieve zorg.

Toekomstige ontwikkelingen

The Greenhouse en het AZ Groeninge zitten duidelijk niet stil en plannen in de toekomst nog heel wat AI-gedreven tools in te schakelen in het zorgtraject. Zo wil het IntelliProve uittesten op de diensten spoed en geriatrie om de vitale parameters van een patiënt in te lezen. Verder wil het ook een valdetectiesysteem uitrollen op de diensten revalidatie en geriatrie voor vroegdetectie van een val. Zeker tijdens de nachtshift biedt zo’n systeem tal van voordelen. Brian: “Daarnaast werken we aan de implementatie van een tool voor slaapanalyse, waarbij AI de data doorneemt in plaats van de zorgprofessional. Dit halveert de tijd van onze medewerkers, waardoor zij meer tijd hebben voor andere zorgtaken.”

Tot slot werkt het AZ Groeninge aan een escalatietraining rond agressie via VR. Door avatars in te zetten leert een zorgprofessional hoe zijn gedrag, lichaamshouding en taalgebruik impact heeft op een zorgvrager. Om dit soort training vlot te laten verlopen in real time is een krachtig netwerk nodig. Het ziekenhuis start daarom met de uitbouw van een eigen privénetwerk op 5G, dat op termijn nog heel wat technische mogelijkheden biedt.


Bewustwording nodig rond kwaliteitsvolle en gestructureerde dataregistratie

Dat artificiële intelligentie een meerwaarde kan bieden in de zorg, is voor het AZ Delta vanzelfsprekend. Alleen vergt dit een gestructureerde aanpak en een kwalitatieve dataset om AI-modellen te voeden en er zo relevante analyses of inzichten uit te halen. “Daar wringt het schoentje vaak een beetje”, vertelt datascientist Pieter-Jan Lammertyn. “In een ziekenhuiscontext zijn heel wat gegevens beschikbaar, maar daarom niet altijd even bruikbaar.”

Pieter-Jan Lammertyn is als datascientist verbonden aan het leer- en innovatiecentrum RADar van het AZ Delta. Samen met collega en klinisch proces analist Siel Depestele werkt hij aan een platform om data binnen het ziekenhuis beter te structureren. “Artsen en verpleegkundigen noteren vandaag al heel wat gegevens over hun patiënten in het medisch dossier. Dat gebeurt op verschillende manieren, in specifieke velden of in de vorm van vrije tekst. Daardoor ontstaat de perceptie dat al die data gestructureerd en dus bruikbaar is”, legt Pieter-Jan uit. ”Toch is dat niet altijd het geval. Computermodellen kunnen gegevens uit vrije tekstvelden maar moeilijk interpreteren. Daardoor verliezen we belangrijke inzichten en het levert heel wat dubbel werk op. Bepaalde informatie, bijvoorbeeld of een patiënt al dan niet rookt, wordt namelijk op verschillende plaatsen in het medisch dossier genoteerd omdat een zorgverlener niet weet welke info al beschikbaar is. Het resultaat? Een patiënt krijgt meermaals dezelfde vraag voorgeschoteld. Dat is frustrerend en allerminst efficiënt, zowel voor de zorgverlener als de zorgvrager.”

Het belang van kwaliteit

Het AZ Delta werkt daarom met RADar aan een platform dat data meer geordend bijhoudt en via een duidelijke mapping koppelt. “Ons doel is om het repetitieve werk bij het ingeven van data te reduceren en informatie overzichtelijk beschikbaar te stellen, onder meer met dashboards. Zo vinden artsen en verpleegkundigen vlotter nuttige gegevens terug. Dat vertaalt zich in een enorme tijdswinst”, zegt Siel. “Daarnaast willen we de datakwaliteit garanderen”, vult Pieter-Jan aan. “Artificiële intelligentie is een heel krachtige tool mits je over gigantische hoeveelheden informatie beschikt, zoals Google, waaruit AI kan leren. Is je gegevensset kleiner, dan moet de aangereikte data van heel hoge kwaliteit zijn. Als ziekenhuis zitten we in die laatste context. Kwaliteitsvolle informatie is trouwens niet alleen interessant voor AI. Iedereen is erbij gebaat.”

Haalbaarheid vs. structuur

“Het is bijzonder belangrijk om een evenwicht te vinden tussen de mate van structuur die je nastreeft en de haalbaarheid ervan”, vindt Siel. “Daarbij houden we voor ogen welke informatie relevant is voor het ziektebeeld en wat we van overheidswege verplicht moeten noteren in een medisch dossier. Toch is structuur geen doel op zich. Zorgverleners moeten de vrijheid krijgen om bepaalde gegevens te noteren die zij essentieel vinden voor de opvolging van de patiënt. Wat geregistreerd wordt, moet zinvol zijn voor zowel de patiënt als de zorgverlener.”

Een van de redenen om data overzichtelijk bij te houden is dus efficiëntiewinst. Op termijn is het ook de bedoeling om vanuit die data analyses te maken en meer inzichten te verwerven over bepaalde pathologieën. Daarom brengt het team in deelprojecten de noodzakelijke gegevens over diverse ziektebeelden in kaart. Dat gebeurt onder meer voor chronische hoest, ovarium- en endometriumkanker, en inflammatoire darmziektes. “Samen met de betrokken diensten overlopen we wat we kunnen aanpassen in het medisch dossier zodat de juiste info genoteerd wordt”, zegt Siel.

Het AZ Delta maakte duidelijk een mindsetshift door en is zich bewust van de noodzaak van kwaliteitsvolle gegevens. “Het is goed dat we data aan de bron aanpakken en niet achteraf”, besluit Pieter-Jan. “De volgende stap is om informatie efficiënter uit te wisselen met andere zorginstellingen en de eerste lijn. Vanuit het data capabilities project werken we hier al aan, samen met acht andere ziekenhuizen. We zijn er nog lang niet, maar de eerste stappen zijn gezet.”


Bottom-up innovatietraject: goede ideeën uit het werkveld concreet maken

Volgens de Noorse mythologie is Odin de god van kennis, wijsheid, strijd, oorlog, het hiernamaals, magie, geneeskunst en het runenschrift. Het is ook de naam van het innovatietraject van het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen. Via oplossingsgericht denken en innoveren wil de organisatie de synergie tussen bottom-up- en top-downinitiatieven stimuleren. Het project werd eind 2023 succesvol afgerond.

Met het ODIN-project stimuleert het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen innovatie vanuit het werkveld. De verwijzing naar de naam van de Noorse god is niet toevallig. “De sector kan wel een sprankeltje magie gebruiken”, licht innovatiemanager Bart Degryse toe. “Vanuit het management worden vaak nieuwigheden aangebracht waarmee de verpleegkundigen op de werkvloer aan de slag moeten. Dit willen we omkeren met oplossingsgericht denken en vernieuwing vanuit de basis. Niet met een ideeënbus in een donker hoekje, wel met een duurzaam concept binnen een duidelijk kader met voldoende tijd om voorstellen van het zorgpersoneel concreet vast te nemen. Zo binden we de strijd aan met het gebruikelijke.”

Netwerk van experten

Het idee om verpleegkundigen een ideeënforum te geven leidde tot een deelname aan de projectoproep binnen de Learning Community: 8 Caring Technology Principles van de Koning Boudewijnstichting. Daarvoor zocht het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen relevante partners om meer draagvlak te creëren. Bart: “In de eerste plaats klopten we aan bij Howest in Kortrijk. Hun MakerHealth-trajecten leverden ons een schat aan expertise en methodieken op. Als tweede partner sloegen we de handen in elkaar met De Lovie in Poperinge, een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Ten slotte rekenden we via In4Care op de nodige kennis en ervaring op het vlak van incentives. Met dit sterke netwerk bereidden we het project ruim een jaar voor om begin 2023 echt van start te gaan.”

Aan de slag met design thinking

Met een laagdrempelig rekruteringsfilmpje werden zestien gemotiveerde zorgmedewerkers geselecteerd. Zij werkten een jaar lang intensief samen aan innovatieve oplossingen voor concrete problemen op de werkvloer. “Intrinsieke motivatie en creativiteit waren belangrijke criteria”, vertelt Caren Seynaeve, stafmedewerker kwaliteit bij het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen. “Na een inspirerend kick-offevent trokken de deelnemers huiswaarts om ideeën te sprokkelen in hun eigen werkcontext. Dat leverde een berg input op die we tijdens de eerste sessie clusterden. Zo kregen we een zicht op de prioriteiten, waarna we de impact en haalbaarheid van de voorstellen bepaalden. Al deze denkoefeningen resulteerden in zes uit te werken casussen.”

In de daaropvolgende sessies maakten de Odiniers in kleine groepjes een diepgaande probleemanalyse. Daarvoor gebruikten ze het Double Diamond-model, een creatieve leidraad voor probleemoplossend denken. “Het hele traject is gebaseerd op Design Thinking”, vult Bart aan. “Dat vertrekt vanuit het begrijpen van de mensen voor wie we een product of dienst ontwikkelen. In ons geval patiënten of zorgverleners. Bij het bedenken houden we rekening met de hele context van het probleem om geen enkele piste over het hoofd te zien tijdens de prototyping.”

Concrete zorgtoepassingen

Op 5 december 2023 werd het ODIN-project afgerond. Na tien opleidingsmomenten van elk vier uren stelden de Odiniers de eindresultaten voor aan het publiek. Voor de thuisverpleegkundigen zijn er de nieuwe medicatiebox, ergonomische verpleegrugzakken, een logische insulinepenhouder en een digitale Verpleegkundige op komst-tool. Ook voor De Lovie werden twee concepten voorgesteld. “Alle oplossingen dragen bij aan een beter welzijn, een hogere veiligheid en efficiënter werken, zowel voor de verpleegkundige als voor de zorgvrager. De voorstellen verminderen het risico op foute medicatietoediening aanzienlijk. Bovendien zijn ze allemaal breed toepasbaar, niet enkel voor onze regio of voor ons doelpubliek”, benadrukt Bart. “Al begint het nu pas echt. De bal ligt in ons kamp om de businessmodellen op te maken en productontwikkelaars te benaderen. Door de professionele voorbereiding van de Odiniers hebben we een heel goede startbasis.”

Voor het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen was ODIN een voltreffer en ook de Odiniers blikken tevreden terug. “Door problemen op de werkvloer aan te pakken vanuit de basis brengen we de grootste verandering teweeg. We zetten de deelnemers in hun kracht door de juiste ondersteuning, met voldoende tijd en ruimte en een positieve mindset. De dynamiek en drive van dit team was bij momenten magisch”, besluit Caren. “We willen dan ook met veel trots en goesting onze expertise delen met de rest van de sector.”


Terreur en oorlog brengen ons naar realiteit in het werkveld

Een aantal gebeurtenissen tijdens de voorbije jaren en de actuele oorlogssituaties wakkeren het besef aan dat ons land voorbereid moet zijn op toekomstige crisissen. De terreuraanslagen in 2016 en de pandemie waren een belangrijke test, maar er is nood aan een concreet plan voor de organisatie van de medische zorg bij zogenaamde CBRNe-incidenten. Het KCE schreef op vraag van de FOD Volksgezondheid een leidraad voor ziekenhuizen uit.

CBRNe-incidenten kunnen op grote schaal doden en verwonden. Het gaat over rampen waarbij chemische (C), biologische (B) of radiologische/nucleaire (RN) stoffen vrijkomen al dan niet door het gebruik van explosieven (e). Bijvoorbeeld terroristische aanslagen met conventionele, biologische of chemische wapens, kernrampen of ongevallen tijdens het gebruik of het transport van gevaarlijke stoffen. Zulke situaties leggen een hoge druk op onze gezondheidszorg en op de draagkracht van de getroffen regio. Ze vereisen een multidisciplinaire aanpak tussen onder andere brandweer, medische diensten, politie, civiele bescherming, defensie en communicatieteams. “De triage op het terrein bepaalt grotendeels welke patiënten in welk ziekenhuis terechtkomen”, zegt Justien Cornelis, Expert Health Service Research bij het KCE. “Het is dus belangrijk dat elk ziekenhuis weet hoe medische zorg bij rampen het best wordt georganiseerd en dit continu actualiseert. Dit rapport biedt een conceptuele leidraad voor de zorgorganisatie en noodplanning in ziekenhuizen en op de plaats van de ramp bij CBRNe-incidenten.”

Ziekenhuizen beter voorbereiden

Tot voor kort was er geen concrete organisatie voor CBRNe-rampen in ziekenhuizen. Bij de afkondiging van het medisch interventieplan gold wel een piramidale structuur waarbij twee zaken doorslaggevend waren voor de hulpverlening: contaminatie/decontaminatie al dan niet op het terrein of in het ziekenhuis enerzijds, anderzijds de ernst van de verwondingen. Het KCE bouwt hierop verder in dit rapport. Daarom onderscheidt men twee types ziekenhuizen. Type I-ziekenhuizen hebben de nodige infrastructuur en specialisten voor initiële en vervolgzorg van ernstig gewonde slachtoffers met complexe zorgbehoeften. Denk aan een brandwondencentrum, een centrum voor ernstige trauma’s, een afdeling hematologie met positieve drukkamers, een afdeling nucleaire geneeskunde, een labo voor giftige stoffen en een infectieafdeling met negatieve drukkamers.

Alle andere ziekenhuizen vallen binnen type II en moeten een aantal basismaatregelen kunnen treffen, voornamelijk voor mensen die zich na een ramp spontaan aanbieden: het gebouw afsluiten en reguliere zorg vrijwaren, correcte minimale droge en natte decontaminatie uitvoeren, een uitgebreid ziekenhuisnoodplan hebben, een minimale voorraad persoonlijk beschermingsmateriaal hebben en kunnen hanteren. “Een CBRNe-incident kan zich overal in België voordoen”, benadrukt Justien. “Daarom is het belangrijk dat elk ziekenhuis zich minimaal voorbereidt en een team opleidt om een eerste respons te bieden. Zowel voor de verzorging van de patiënten in kwestie, als om de veiligheid van alle andere patiënten en het personeel en de goede werking van je ziekenhuis te waarborgen.”

Organisatie van de medische noodhulp ter plaatse

De medische hulp bij een CBRNe-incident bestaat uit zorg ter plaatse en zorg in het ziekenhuis. Deze twee fasen moeten naadloos op elkaar aansluiten en elkaar versterken. Het zijn communicerende vaten: alle zorg die niet ter plaatse wordt verleend, moet in het ziekenhuis gebeuren. Uit buitenlandse voorbeelden, literatuuronderzoek en het advies van experten blijkt dat een sterke zorgorganisatie op de plaats van de ramp cruciaal is om de ziekenhuizen te ondersteunen.

Het herkennen van de specifieke noodsituatie of gevaarlijke stof is van groot belang. Hiervoor zijn een adequate opleiding en regelmatige oefeningen van eerstehulpverleners nodig. Justien: “Een correcte triage, stabilisatie en decontaminatie zijn essentieel, maar hier botsen we op de grenzen van toegestane handelingen bij de diverse hulpverleners. Brandweerlieden mogen bijvoorbeeld wel eerste hulp toepassen, maar geen burgers decontamineren. De civiele bescherming mag dat wel, maar heeft een lange aanrijtijd en beschikt niet over medisch geschoold personeel. Op dat vlak adviseert het KCE een herziening van de wetgeving.”

Randvoorwaarden voor gepaste zorg bij CBRNe-incidenten

Om sterke medische zorg te organiseren in crisissituaties is een goede voorbereiding fundamenteel. Elk ziekenhuis heeft een noodplan met een CRBNe-luik. Het is belangrijk dat elke betrokken medewerker weet wat dit plan inhoudt, wat zijn specifieke rol daarin is, hoe hij hiernaar moet handelen, en dat het plan in de praktijk getest en bijgestuurd wordt. Zo leert het team van en met elkaar omgaan met CBRNe-situaties. Bovendien is het zinvol om noodplannen af te stemmen binnen het ziekenhuisnetwerk. Daarbij is het belangrijk dat elke instantie zijn rol opneemt wanneer zich een CBRNe-incident voordoet. Ten slotte zijn voldoende opleiding, expertise en bewustmaking van de hulpverleners, een adequate financiering van noodplanning en een publieke paraatheid essentiële randvoorwaarden voor een adequate medische hulpverlening bij rampen.

“Het is een illusie om te denken dat de perfecte paraatheid bereikt kan worden”, besluit Justien. “Toch geloven we dat dit rapport de bestaande organisatie van medische noodhulp bij rampen versterkt. We zien dat de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen al actief aan de slag is met deze aanbevelingen. We hopen dan ook dat we op korte termijn een efficiënt, supraregionaal plan hebben dat ingezet kan worden bij CBRNe-incidenten.”


Huisartsenwachtposten als sleutel tot efficiënte spoedtriage

Belang van bredere bekendheid van noodnummer 1733

Een structurele samenwerking tussen huisartsenwachtposten en spoedgevallendiensten bevordert de triage. Daardoor krijgen personen die dringende medische hulp nodig hebben efficiënter hulp. AZ Sint-Maarten en de huisartsenwachtpost regio Mechelen werken al jarenlang samen om dit voor elkaar te krijgen. Beide partijen pleiten voor een uniforme organisatie van huisartsenwachtposten op nationaal niveau. Ook een consequent gebruik en betere bemanning van het noodnummer 1733 zijn essentieel.

Een huisartsenwachtpost is een samenwerking tussen huisartsen binnen een regio. Vaak bevindt de wachtpost zich vlak bij een ziekenhuis en meestal zijn er duidelijke afspraken en goede contacten met de spoeddiensten. Wie via de huisartsenwachtpost doorverwezen wordt naar de spoedgevallendienst, en dus al een eerste fysieke triage doorliep, wordt bijvoorbeeld efficiënter geholpen dan spontaan aangemelde patiënten met hetzelfde urgentieniveau. Tijdens piekmomenten zitten er vaak veel mensen in de wachtzaal van de spoedgevallendienst die eigenlijk evengoed door een huisarts geholpen hadden kunnen worden. Huisartsenwachtposten vormen daarom een belangrijke partner om te maken dat spoedgevallendiensten zich kunnen focussen op hun kerntaak: levens-, lidmaat- en orgaanbedreigende pathologieën.

“Een kleine dertig procent van de patiënten die we zien op spoedgevallen, worden ook daadwerkelijk opgenomen in het ziekenhuis.”, vertelt Bart Rens, hoofdverpleegkundige spoedgevallen in het AZ Sint-Maarten en voorzitter van de werkgroep Kritieke Diensten van NETWERK VERPLEEGKUNDE. “De meerderheid sturen we dus na onderzoeken en behandeling weer naar huis met een voorschrift voor medicatie of een afwezigheidsattest. Helaas lopen daardoor de wachttijden op spoed voor alle patiënten onnodig langer op. Een deel van deze patiënten wordt best geholpen op een huisartsenwachtpost. Er is een betere bewustwording van de bevolking nodig over niet-dringende medische hulp. Alsook meer bekendheid van de huisartsenwachtposten en een consequent gebruik en betere bemanning van het nummer 1733.”

Ondersteuning van elkaars diensten

Het tekort aan huisartsen en de laagdrempeligheid van spoeddiensten werkt de piekbelasting in de hand. Triage is dus zeer belangrijk en daarin kunnen huisartsenwachtposten en ziekenhuizen elkaar ondersteunen en versterken. Huisarts Stijn Festraets, voorzitter van Huisartsenwachtpost regio Mechelen, bevestigt: “Als een patiënt door ons naar de spoeddienst verwezen wordt, gebeurde de eerste triage al door een huisarts. Met een eenvoudig telefoontje brengen we de spoedarts op de hoogte van de ernst van de situatie. Dat bespaart kostbare tijd waardoor de kans op een positieve uitkomst voor de patiënt aanzienlijk toeneemt. Ook omgekeerd worden minder dringende patiënten naar ons doorgestuurd waardoor op de spoeddienst handen en tijd vrijkomen voor urgente medische hulp.”

Momenteel lopen deze verwijzingen naar elkaar nog ongestructureerd. Daarom engageerden beide partijen zich er onlangs toe een proefproject op te starten om een gemeenschappelijke fysieke triage op te zetten, zodat dit meer gestroomlijnd verloopt.

Ken je kanalen

Om de piekbelasting van spoedgevallendiensten aan te pakken is een betere bekendheid van de huisartsenwachtposten en het nummer 1733 nodig. Dit is een noodnummer voor niet-dringende medische hulp, 112 is er voor ernstige noodgevallen. De operatoren die de lijn bemannen, bepalen aan de hand van enkele vragen de urgentie van de oproep. Hiervoor zijn vaste protocollen. Zij zullen patiënten in bepaalde gevallen aanraden om naar de huisartsenwachtpost te gaan, een dokter van wacht op huisbezoek sturen, je voorstellen om te wachten tot je eigen dokter consultatie houdt of, als de situatie ernstig blijkt, een ziekenwagen sturen of je naar de spoedgevallendienst doorverwijzen. Ze staan je tijdens het telefoneren indien nodig ook bij tot een ziekenwagen arriveert. Stijn: “Het nummer 1733 is nog niet overal actief. Er loopt momenteel een proefperiode, maar het is de bedoeling om dit binnenkort op nationaal vlak uit te rollen. Hoe sneller dat gebeurt, hoe meer we wachttijden en overrompelingen van spoedgevallendiensten kunnen beperken.”

“Er is ook een bredere bekendheid van de diverse kanalen nodig”, vult Bart aan. “Onlangs had ik vierdejaarsstudenten verpleegkunde die nog nooit van 1733 gehoord hadden. Nochtans is die telefonische triage zo zinvol voor onze diensten. Er zal altijd een overlap zijn tussen dringende en niet-dringende medische zorgen. Toch denk ik dat het gros van de aanmeldingen vooraf gescheiden zou kunnen worden. Dat is beter voor de patiënten en voor het ziekenhuispersoneel, en het kost de maatschappij een pak minder geld.”

Nood aan nationale aanpak

Patiënten kunnen bij huisartsenwachtposten terecht in het weekend en op feestdagen. Er lopen enkele proefprojecten met een wachtdienst op weekdagen vanaf 18 uur, al is dit in de meeste wachtposten nog niet het geval. Op termijn zal dit gunstig evolueren. Hoewel er op heel veel plaatsen in het land huisartsenwachtposten zijn, is het dringend tijd voor een brede aanpak. Bart: “Mensen moeten zich bewust worden van hun eigen gezondheid. Er is een groot verschil tussen planbare en niet-planbare medische zorgen. Duidelijke afspraken hierrond krijgen mensen sneller en gerichter op de juiste plaats. In de ideale wereld belt iedereen vooraf naar het noodnummer zodat er altijd eerst een telefonische triage plaatsvindt: voor ernstige noodgevallen 112, voor medische hulp 1733. ”

Stijn vreest dat een consequente werkwijze nog niet voor meteen zal zijn. “De overheid weet wat er moet gebeuren en hoe, de vraag is wanneer er echt werk van gemaakt zal worden, wie het zal doen en vooral met welk geld. Er is dringend nood aan meer en goed opgeleid personeel om de telefooncentrales te bemannen. Tijdens een storm bijvoorbeeld gaat het voor zowel 1722 als 1733 over dezelfde operatoren en ze zijn al onderbemand. Ook de financiering voor spoedgevallen moet anders. In plaats van volumes en kwantiteit moeten we investeren in kwalitatieve zorgpaden gebaseerd op de aanmeldingsklacht van de patiënt. Maar dat is alleen mogelijk door een goede werking van 1733 en een structurele, vertrouwde samenwerking tussen de eerste en de tweede lijn.”


Evidencebased preventie van het post-intensive care syndroom

Het post-intensive care syndroom uit zich bij tot veertig procent van de patiënten die langdurig op de afdeling intensieve zorg verblijven. Het wordt veroorzaakt door aanhoudende spierzwakte, cognitieve en psychologische problemen. Om dit te voorkomen zijn extra maatregelen op deze afdelingen nodig, die ook meer personeel vergen. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) ging in een recente studie[1] na welke maatregelen wetenschappelijk aangeraden worden.

Tussen 2016 en 2020 verbleven ongeveer 230.000 volwassenen langer dan 48 uur op een afdeling intensieve zorg[2]. Dat komt neer op ongeveer 55.000 verblijven per jaar. Zo’n veertien procent van de opnamen duurde langer dan veertien dagen, veertien procent van de patiënten werd langer dan 96 uur beademd, drie procent ontwikkelde een delirium tijdens de opname en de meeste patiënten hadden een ernstige hoofddiagnose. Veel patiënten danken hun leven aan de vooruitgang van de geneeskunde op de afdeling intensieve zorg. Toch kan wie langdurig op intensieve zorg verblijft met restverschijnselen kampen, die losstaan van de reden van opname. Daarom is het post-intensive care syndroom (PICS) sinds 2012 erkend als een aantal lichamelijke, psychische en cognitieve effecten die ontstaan of erger worden na een verblijf op de afdeling met langdurige immobilisatie, mechanische beademing en toediening van krachtige kalmeermiddelen.

Lichamelijk gaat het dan om neuromusculaire schade die leidt tot extreme spierzwakte en lichamelijke beperkingen voor het uitoefenen van dagelijkse activiteiten. Ook de ademhalingsspieren kunnen aangetast worden en ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken. Psychische klachten omvatten angst, depressie en zelfs posttraumatische stress bij 20 tot 35 procent van de patiënten. Twintig tot veertig procent van de patiënten krijgt te maken met cognitieve symptomen zoals geheugenverlies, spraakverlies, moeite met aandacht of met uitvoerende functies zijn. Daarnaast worden ook stofwisselingsziekten zoals diabetes, endocriene stoornissen zoals een verminderde productie van cortisol of hypofysehormonen, slaapstoornissen, extreme vermoeidheid en chronische pijn in verband gebracht met PICS.

Van pijnbestrijding tot mobilisatie

Het KCE wil evidencebased preventiemaatregelen aanreiken op basis van vijf hoofdprincipes. Het eerste is pijnbestrijding. De meeste patiënten op intensieve zorg hebben pijn bij ingrepen als wondzorg, het verwijderen van een thoraxdrain of het plaatsen van een arteriële lijn. Pijn is een risicofactor voor posttraumatische stress. Daarom beoordeel je pijn elke vier uur met gevalideerde instrumenten zoals de VAS-schaal. Na een ingreep herhaal je dit zelfs binnen het uur.

Het tweede principe is de duur van de mechanische beademing te beperken en sedatie zo licht mogelijk te houden. Probeer de patiënt regelmatig te wekken en van de beademing te halen zodra de ademcapaciteit het toelaat. Ten derde moet een delirium voorkomen worden. Hou de patiënt in contact met de realiteit door de dag-nachtcyclus te respecteren, door slaap te optimaliseren, comfort te verbeteren en interactie met de naasten te bevorderen. De rol van familie en naasten is een volgende belangrijke preventiemaatregel. Regelmatig contact voorkomt ook de ontwikkeling van PICS bij deze betrokkenen. Moedig (virtueel) bezoek dus aan en communiceer op een open, duidelijke en ondersteunende manier. Tot slot is het belangrijk de patiënt zo snel mogelijk te mobiliseren om de spierkracht en functionele capaciteiten te behouden.

Deze preventiemaatregelen worden al geheel of gedeeltelijk toegepast in België. Toch zijn ze nog lang niet algemeen gangbaar. Om doeltreffend aan preventie van PICS te doen is meer personeel nodig, zoals verpleegkundigen en fysiotherapeuten. Ook leiderschap, communicatie en coördinatie tussen zorgverleners spelen een rol en bevorderen verandering op de afdeling intensieve zorg.

[1] Adriaenssens Jef, Maertens de Noordhout Charline, Kohn Laurence, Castanares-Zapatero Diego. Preventie van het Post-intensive care syndroom (PICS). Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 364C. DOI : 10.57598/R364AS.

[2] Minimale Ziekenhuis Gegevens (MZG)


Nieuwe richtlijnen rond spinale immobilisatie bij traumaslachtoffers

Dagelijks voeren de prehospitale hulpdiensten spinale immobilisatie uit bij slachtoffers van een trauma. Op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten werd de klassieke toepassing van een halskraag en een korrelmatras in vraag gesteld. Daarop richtte de Nationale Raad voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening (NRDGH) een werkgroep op om een advies te maken rond spinale immobilisatie voor de Belgische prehospitale hulpverlening. In mei 2021 formuleerde de NRDGH een aanbeveling, die nu vertaald is naar nieuwe procedures op het terrein.

In het verleden werd voor de spinale immobilisatie van slachtoffers bij een trauma steeds een halskraag aangebracht en werd het slachtoffer in een vacuümmatras gelegd, ook wel gekend als korrelmatras. Daarrond ontstond een wetenschappelijke discussie of dit wel de beste techniek was. De NRDGH startte daarom een evidentieonderzoek en kwam tot de conclusie dat de halskraag wetenschappelijk niet zo’n grote meerwaarde bood en dat die in de praktijk vaak foutief werd aangelegd. Met als gevolg dat hulpdiensten het risico tot verdere schade eerder verhoogden dan verkleinden. Daarnaast bleek ook dat de vacuümmatras niet altijd praktisch inzetbaar was. Bijvoorbeeld omdat bij een ongeval de kans vrij groot is dat een scherp voorwerp de vacuümmatras beschadigt.

Schepbrancard en headblocks

Bij een ernstig ongeval moet de hulpverlener er steeds van uitgaan dat het slachtoffer een cervicaal letsel heeft, tot het tegendeel wordt bewezen. In de nieuwe richtlijnen van de NRDGH worden volgende technieken omschreven voor een correcte spinale immobilisatie: het gebruik van een schepbrancard in plaats van een vacuümmatras en van headblocks om het hoofd te immobiliseren. Dit advies geldt voor heel België en voor alle hulpverleners die betrokken zijn in de prehospitale zorg voor traumapatiënten.

Bij bepaalde letsels of fracturen is het evenwel niet interessant om een patiënt op een schepbrancard te leggen, omdat de ruggenwervels – die een dubbele s vormen – in een rechte lijn getrokken worden. De hulpverlener mag de patiënt dan toch in een vacuümmatras leggen. Deze nieuwe technieken verkleinen niet alleen de kans op bijkomende schade, maar bevorderen ook de snelheid waarmee een patiënt naar de spoedgevallendienst kan gebracht worden. Eenmaal in het ziekenhuis blijft het hoofd van de patiënt in de headblocks geïmmobiliseerd tot een wervelletsel uitgesloten of aangetoond wordt.

Provinciale implementatie

De nieuwe procedures worden nu geleidelijk geïmplementeerd op het terrein. Hierbij is het noodzakelijk dat alle ziekenwagens en MUG’s, die in het systeem van dringende geneeskundige hulpverlening zitten, het juiste materiaal hebben. Indien nodig moeten de hulpverleners een opleiding krijgen om de nieuwe technieken correct toe te passen. Samen met experten van de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers zijn protocollen, presentaties en documenten uitgewerkt ter ondersteuning van de verschillende opleidingen.

Deze nieuwe richtlijnen zijn specifiek gemaakt voor alle hulpverlener-ambulanciers, verpleegkundigen en artsen werkzaam in het systeem dringende geneeskundige hulpverlening. Voor verpleegkundigen die niet in dit systeem zitten en op een ongeval komen, blijft de aangeleerde MILS-techniek (Manual In-line Stabilisation) gelden.

De implementatie voor de hulpverleners-ambulanciers gebeurt per provincie, waarbij de Provinciale Commissies voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening (PCDGH) een coördinerende rol opnemen. In zowel de basisopleiding als de permanente vorming van de hulpverleners-ambulanciers worden de nieuwe procedures uitgerold. Zodra zeventig procent van de hulpverleners-ambulanciers binnen een provincie is opgeleid, gebeurt in samenspraak met de PCDGH een omschakeling op het terrein. Gedurende een bepaalde periode zal er dus een mix van oude en nieuwe technieken zijn. De NRDGH streeft ernaar die periode zo kort mogelijk te houden.

Alle informatie is beschikbaar op health.belgium.be/nl/news/nieuwe-technieken-voor-spinale-immobilisatie of overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/advies-en-overlegorgaan/raden/nationale-raad-voor-dringende-geneeskundige-hulpverlening.

Wat zijn de NEXUS-criteria?

  • Geen pijn bij palpatie van de posterieure middellijn van de cervicale wervelkolom
  • Geen focale neurologische uitvalsverschijnselen
  • Normaal bewustzijn
  • Geen intoxicatie (alcohol, drugs, …)
  • Geen pijn door afleidend letsel (bv. brandwonden, breuken, …)

Als aan alle criteria voldaan is, gebeurt er geen immobilisatie.


Verbetertraject acute beroertezorg levert positieve resultaten op

In België krijgen elke dag ongeveer zestig mensen een beroerte. Het is een van de meest voorkomende doodsoorzaken in ons land. Elke seconde telt bij een herseninfarct. Hoe sneller zorgverleners de symptomen herkennen, hoe sneller gereageerd kan worden en hoe groter de kans op herstel zonder blijvende gevolgen. Daarom zette het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL) volop in op protocollen die beroertezorg optimaliseren en de responstijd reduceren.

In 2019 werd neuroloog Ludovic Ernon medisch diensthoofd van de afdeling neurologie in het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL). Drie jaar geleden kwam daar dokter Kim Bekelaar bij, gespecialiseerd in vasculaire neurologie. Samen trokken ze aan de kar om de beroertezorg te optimaliseren en zo betere zorg voor strokepatiënten te garanderen. Want een snelle en adequate reactie is cruciaal. Een deel van de mensen die een beroerte krijgt, blijft namelijk achter met soms ernstige letsels, een handicap, geheugenproblemen, aanslepende vermoeidheid en/of verminderde zelfredzaamheid. Ook een dodelijke afloop kan vermeden worden als de bloedklonter die de beroerte veroorzaakt vlot behandeld wordt.

“Natuurlijk is er het acroniem FAST, wat staat voor Face, Arm, Speech, Time”, zegt dokter Bekelaar. “Soms wordt er BEFAST van gemaakt. De B en de E voegen Balance en Eyes toe. Wanneer je dus een plotse verandering opmerkt in spraak, beweging, gezicht, evenwicht en/of ogen, dan moet je altijd aan de mogelijkheid van een herseninfarct denken, ook bij jonge mensen. Zeker wanneer je weet dat één op de tien beroertes plaatsvindt bij mensen onder de vijftig jaar. Hoe sneller je de bloedklonter vaststelt en behandelt, hoe meer kans op herstel. Net daarom was het belangrijk om ons programma voor acute beroertezorg helemaal op punt te stellen.”

Symptomen van een beroerte

  • plotse verlamming van een arm en/of been
  • verminderde spraak of moeite om zich uit te drukken
  • een scheve mond
  • problemen met evenwicht of duizeligheid
  • gevoelsstoornissen in arm en/of been
  • problemen met zicht: plots verminderd zicht, blindheid of dubbelzien

Responstijd is cruciaal

De neurologen sloegen de handen in elkaar om de beroertezorg in overeenstemming te brengen met de internationale richtlijnen. Waar dokter Ernon instond voor het organisatorische aspect en het overleg met andere diensten en zorgmedewerkers, vulde dokter Bekelaar het inhoudelijke luik in op basis van wetenschappelijke bronnen en gevalideerde internationale richtlijnen. “In België zijn er geen aparte nationale richtlijnen, maar de guidelines van de European Stroke Organisation (ESO) en de American Stroke Organisation (ASO) zijn perfect de vertalen naar een Belgische zorgcontext”, zegt ze. Dokter Ernon vult aan: “Multidisciplinair samenwerken tussen de ambulance, verpleegkundigen, spoedartsen, neurologen, diagnostische en interventionele radiologen op de spoedgevallen en ook tussen de verpleegkundigen, neurologen, cardiologen, paramedici en revalidatieartsen op de stroke unit is de sleutel. Daar kon in ons ziekenhuis de afstemming vlotter en beter gebeuren. Snellere behandeltijden op spoed en een hogere zorgkwaliteit op de stroke unit stonden dan ook centraal in onze plannen.”

Bij het vermoeden van een acute beroerte wordt een heel proces in gang gezet. Nog voor de patiënt in het ziekenhuis aankomt, wordt vanuit de ziekenwagen gebeld naar de spoedarts over de toestand van de patiënt, welke bloedverdunner hij neemt en wanneer de verwachte aankomsttijd in het ziekenhuis is. Daar staan de spoedarts en neuroloog klaar en wordt de CT-scanner vrijgehouden. “De patiënt wordt beoordeeld terwijl hij onder de scan ligt en kan daar ook meteen thrombolyse krijgen, indien nodig”, zegt dokter Bekelaar. “De tijd van aankomst tot het toedienen van thrombolyse (door-to-needle time) bedroeg in 2019 gemiddeld 48 minuten. In 2021 reduceerden we dat tot 24 minuten en we streven er altijd naar om dit onder het halfuur te houden.”

Efficiënte protocollen

Voor de neurologen start alles op de spoeddienst van het ziekenhuis. “Zonder gemotiveerde en coöperatieve spoedverpleegkundigen is goede beroertezorg niet mogelijk”, benadrukt dokter Ernon. “Ook op de stroke unit speelt de verpleegkundige een cruciale rol in de preventie en een vroegtijdige detectie van achteruitgang, door de monitoing van vitale parameters, de implementatie van staande orders en de neurologische opvolging.” De goede resultaten die het ZOL boekt zijn het gevolg van een multidisciplinair traject dat sinds 2019 opgestart werd om de bewustwording rond beroertezorg te verhogen. “Als neuroloog zit je niet op een eilandje. Het belang van een goede samenwerking met spoed, medische beeldvorming en de verpleegkundigen kan niet voldoende benadrukt worden”, vindt dokter Ernon. “Hebben zij op basis van een afwijkende (BE)FAST een vermoeden van een beroerte, dan kunnen zij het beroertealarm activeren. Daarnaast hebben we ook de werking op de stroke unit zelf fors verbeterd. Elke patiënt ondergaat een gestandaardiseerde oppuntstelling, om de oorzaak van de beroerte te achterhalen. Bij de opname voert de neuroloog ook de NIH-test uit en kent op basis daarvan een score toe om de ernst van een beroerte te evalueren. De verpleegkundigen op onze stroke unit mogen autonoom een verkorte NIH-test uitvoeren om eventuele neurologische achteruitgang tijdig te signaleren. Ze gaan dan bewustzijn, gezichtsverlamming, zwakte aan armen en benen, en spraakstoornis na.”

Naast die test voegde het ZOL ook het FeSS-protocol toe. Dokter Bekelaar legt uit: “F staat voor ‘fever’ of koorts. Is de temperatuur boven de 37,5 graden, dan mag de verpleegkundige beslissen om paracetamol toe te dienen. De twee s’en staan voor suiker en slikscreening. De glycemie wordt regelmatig gecontroleerd. Is er sprake van hyperglycemie, dan geldt een staand order om insuline toe te dienen. Bij de slikscreening willen we een aspiratiepneunomie voorkomen, daarom wordt ook tijdig een sliktest uitgevoerd. Vertonen deze testen afwijkende waarden, dan kunnen we ingrijpen en complicaties vermijden.”

Internationale erkenning

ZOL legt de lat hoog, en met succes. “In maart 2023 behaalden we onze ESO-erkenning van de European Stroke Organisation”, zegt dokter Ernon. “Zij leggen specifieke standaarden en eisen op naar infrastructuur, data, onderzoeken en personeel. Zo moet je een eigen spoeddienst, afdeling intensieve zorg, medische beeldvorming en een stroke unit hebben. Tot voor de komst van dokter Bekelaar bevonden de gemonitorde bedden van beroertepatiënten zich op de dienst cardiologie. Onze eigen unit bestaat dus nog maar drie jaar en is vormgegeven zoals de ESO het omschrijft: een coördinerend orgaan van de hele zorgketen rond acute beroertezorg. We zijn bijzonder trots op deze ESO-accreditatie, want we zijn een van de zes ziekenhuizen in ons land met zo’n label. Het is een erkenning van de goede zorgkwaliteit die wij als beroertecentrum leveren.”


De PIT moet een ziekenhuisfunctie blijven

Eind 2022 verscheen een programmawet[1] in het Belgisch Staatsblad die de wettelijke basis legt voor de invoering van de PIT (Paramedisch Interventieteam). In zijn toelichting[2] geeft minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke aan dat de PIT-functie zijn vertrekplaats kan hebben buiten een ziekenhuis(campus) en dat er een 200-tal PIT-wagens zullen voorzien worden. Zowel de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) als de Belgian College of Emergency Physicians (BeCEP) brachten daarop elk een eigen advies uit. Volgens hen moet de PIT een ziekenhuisfunctie blijven om de beschreven positieve effecten ervan te bestendigen.

In 2007-2008 is de PIT-functie gestart als een pilootproject van een beperkt aantal algemene ziekenhuizen. De PIT (Paramedisch Interventieteam) omvat een ambulance waarvan de bemanning bestaat uit minstens één verpleegkundige met een BBT spoed en intensieve zorg. Naar aanleiding van de programmawet voor de invoering van de PIT-functie en de toelichting ervan door minister Vandenbroucke, brachten de FRZV en BeCEP elk een advies uit. Hierin kaarten beide raden een aantal bezorgdheden en aandachtspunten aan om de positieve effecten van de PIT-functie te vrijwaren.

Verbondenheid met ziekenhuis

Voor zowel de FRZV als de BeCEP bestaat er geen twijfel dat de PIT een ziekenhuisfunctie is en moet blijven. Om de kwaliteit ervan te garanderen moet de PIT een onderdeel zijn van de spoedgevallendienst. De ziekenhuisomgeving biedt namelijk een relevante context voor permanente vorming, begeleiding en toezicht op de zorgkwaliteit. Enkel in een erkende functie spoedgevallen worden de hoogopgeleide verpleegkundigen, die de PIT bemannen, voldoende blootgesteld aan allerhande pathologieën die ze ook binnen de PIT-functie kunnen opvangen. Net daardoor biedt de PIT-functie een toegevoegde waarde. Wanneer de permanente en gesuperviseerde expertise op spoed wegvalt, verdwijnt ook die meerwaarde.

De verbondenheid met het ziekenhuis staat volgens de FRZV en BeCEP ook garant voor de kwaliteit van de PIT. De urgentie-arts die de staande orders ondertekent, is medeverantwoordelijk voor de opleiding en de geleverde kwaliteit van de PIT-verpleegkundige. Bij een extramurale PIT-functie moet een urgentie-arts permanente controles uitoefenen op de competenties en de uitvoering van staande orders buiten het ziekenhuis waar hij werkzaam is. Dit is niet evident en leidt ongetwijfeld tot extra werklast. Een continue opleiding met dagelijkse supervisie, evaluatie en bijsturing door de urgentie-arts is dan ook noodzakelijk om PIT-verpleegkundigen voldoende vertrouwen en expertise te geven. Tot slot zijn een intensieve samenwerking tussen de verschillende zorgverleners in de zorgketen en het kennen van hun manier van werken cruciaal voor de kwaliteit van de PIT. Een intramurale PIT garandeert een continuïteit tussen de prehospitaalopvang en de intramurale voorzetting van zorg voor de patiënt.

Tekort aan spoedverpleegkundigen

Net zoals in andere domeinen is er ook op de spoedgevallendienst een tekort aan verpleegkundigen, en al zeker aan verpleegkundigen met een BBT spoed en intensieve zorg. Wordt de PIT-functie intramuraal opgezet, dan worden deze verpleegkundigen efficiënter ingezet, want ze kunnen helpen bij de opvang van patiënten op de afdeling spoed wanneer ze niet op PIT-interventie zijn. Daarnaast vrezen de FRZV en de BeCEP dat de uitstroom van verpleegkundigen op de afdeling spoed verder zal toenemen door het creëren van een extramurale PIT.

Verder haalt de BeCEP ook aan dat de PIT-functie de MUG-ritten niet zal vervangen. Een PIT-opleiding is geen vervanging van een doorgedreven geneeskundige specialistische opleiding van de arts. Het tekort aan artsen kan ook niet opgevangen worden door spoedverpleegkundigen, aangezien ook hier een groot tekort is. Zowel de FRZV als de BeCEP wensen meer toelichting te krijgen over het creëren en toewijzen van bijkomende PIT’s. Al leidt het voor hen geen twijfel: de functie moet intramuraal worden opgezet, tenzij dit geografisch niet mogelijk is.

 

Bronnen:

Advies van de FRZV over de PIT als ziekenhuisfunctie (overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/frzvd571-1-advies-van-de-frzv-over-de-pit-als-ziekenhuisfunctie)

Visienota BeCEP betreffende de PIT-functie

 

[1] Art. 78 van de Programmawet van 26.12.2023 (Belgisch Staatsblad 30.12.2022). Numac: 2022043127.

[2] DOC 55 3015/001; Ontwerp van programmawet 24.11.2022


Werkdruk verlagen met nieuwkomers en inactieven?

Het tekort aan zorgpersoneel hoeven we al lang niet meer te duiden. Pistes die leiden tot mogelijke oplossingen daarentegen wel. Zo schuilt er potentieel in het grote aantal personen die vandaag arbeidsongeschikt zijn en geheroriënteerd kunnen worden naar de zorg. Of in de nieuwkomers van binnen en buiten de Europese Unie, zoals Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen Bart Somers in de media suggereerde.

Vlaams minister Bart Somers lanceerde een voorstel dat nieuwkomers zonder middelbaar diploma voortaan een verplichte opleiding richting een knelpuntberoep moeten volgen. De Vlaamse regering zette daarvoor het licht op groen. “We gaan toch geen nieuwe arbeidsmigratie organiseren voor knelpuntenberoepen zoals vrachtwagenchauffeur, verpleegkundige of kinderoppasser, terwijl we in eigen land voldoende mensen hebben”, zei minister Somers in de media in augustus. De reacties op sociale media waren hierop zeer fel en er volgde een brief van de drie universitaire ziekenhuizen. We laten de minister graag zelf aan het woord.

Zowel voor de opleiding basisverpleegkundige als voor de bachelor verpleegkunde is een diploma middelbaar onderwijs nodig. Waarom dan het voorbeeld van verpleegkunde?

“Verpleegkunde is een intensieve en complexe opleiding die niet zomaar door iemand kan worden ingevuld. Wat we wel kunnen doen is verpleegkundigen bijstaan door verschillende profielen mee te activeren in de zorg. Een recent rapport toonde aan dat 17 procent van de vrouwelijke en 36 procent van de mannelijke kortgeschoolde nieuwkomers twee jaar na het inburgeringstraject aan de slag is. Dit is te weinig, daarom heb ik het inburgeringstraject vorig jaar hervormd zodat nieuwkomers zich onder andere verplicht moeten inschrijven bij VDAB. Vroeger schreef 17 procent van de nieuwkomers zich in, vandaag 87 procent.

Toch moeten we meer doen. Ik heb een plan op tafel gelegd bij de Vlaamse Regering dat nieuwkomers beter aan de slag moet helpen. Een van de punten is om kortgeschoolde nieuwkomers maximaal toe te leiden naar werk door opleidingen op de werkvloer, het liefst in de richting van knelpuntberoepen. Nieuwkomers zouden zo, mits de juiste omkadering, opgeleid kunnen worden tot bijvoorbeeld zorgkundige of andere jobs binnen de zorgsector. Ook de andere knelpuntberoepen komen in aanmerking. Iedereen heeft een eigen roeping. Voor een deel van de nieuwkomers kan zo’n job een opstap betekenen om verder te studeren tot bijvoorbeeld basisverpleegkundige. Het voorbeeld dat ik aanhaalde ging dus over zorgkundigen, dat werd ondertussen rechtgezet.”

U wil nieuwkomers competenties on the job aanleren. Over welke competenties gaat dit dan?

“Niet alleen de zorgsector, maar ook andere sectoren vragen om meer werkkrachten. De Vlaamse Regering maakt het mogelijk dat wie zich wil omscholen een opleiding kan volgen tot een knelpuntberoep. Het zijn dit soort opleidingen met een praktische insteek, zoals een stage op een werkplek, die ik voor ogen heb.”

We hebben nood aan hoogopgeleide bachelorverpleegkundigen die naast de artsen de zorgnoden voldoende kunnen identificeren. Verwijzen naar geen diploma en vrachtwagenchauffeurs schrikt ASO en TSO studenten eerder af om voor verpleegkunde te kiezen dan aan te trekken. Begrijpt u deze stelling? Moet er niet eerder werk gemaakt worden van het meer positief belichten van andere profielen die hoognodig zijn binnen de zorgsector zoals verzorgenden, logistiek medewerkers, poesthulp, …?

“Er zijn meer handen nodig in de zorg. Het is belangrijk dat we uitleggen aan toekomstige studenten wat de positieve impact is van werken in de zorgsector. Ook wie vandaag werkzoekend of inactief is moeten we beter begeleiden naar werk, bijvoorbeeld in de zorgsector na het volgen van extra opleidingen. Ook aan zij-instromers moeten we denken: wie in andere sectoren aan de slag is en op zoek is naar een nieuwe uitdaging moeten we kunnen overtuigen om te kiezen voor een job in de zorgsector. De zorgsector heeft nood aan verschillende profielen, zowel lager opgeleiden als hoger opgeleiden. Net daarom heeft deze Vlaamse Regering de leerladder in de zorg herwerkt. Voor elk profiel is er nu een geschikte toegangspoort tot de sector.”

Zes op tien nieuwkomers zijn van binnen de EU. Zitten daar geen kansen om verpleegkundigen uit andere EU-landen op te leiden voor een job in de Vlaamse zorgsector?

“Nieuwkomers van binnen de EU zijn niet verplicht in te burgeren. Europese regelgeving verhindert dat. Wel kunnen zij het inburgeringstraject vrijwillig volgen, wij moedigen dit ook aan. Zo’n 44 procent van de verplichte inburgeraars is hoogopgeleid, dat wil zeggen minstens een bachelor diploma. Door deze mensen niet op hun niveau in te schakelen verliezen we waardevolle werkkrachten. Een van de andere aspecten binnen het plan om nieuwkomers duurzaam aan te slag te krijgen is zorgen dat diploma-erkenning deel wordt van het inburgeringstraject. Zo kan een arts uit Irak door het volgen van bepaalde cursussen eventueel aan de slag als bachelorverpleegkundige bij ons of begeleid worden om verder te studeren om hier als arts aan de slag te kunnen.”

U wil de nieuwkomers van binnen de EU verplichten om maatschappelijke oriëntatie en Nederlands tot niveau B1- te volgen. Maar als ze begeleid worden richting een zorgjob, dan is een kennis van ons zorgsysteem toch ook onontbeerlijk? Hoe kijkt u hier tegenaan?

“Nieuwkomers van buiten de EU moeten vandaag de cursus maatschappelijke oriëntatie volgen, Nederlands leren, zoeken naar werk en 40 uur optrekken met een buddy. Nieuwkomers van binnen de EU zijn hiertoe niet verplicht door Europese regelgeving, maar stimuleren we wel om het inburgeringstraject te volgen.

Wanneer nieuwkomers een opleiding volgen op de werkvloer leren ze automatisch Nederlands en specifieke vakterminologie die erbij komt kijken. Daarnaast leren ze binnen hun opleiding het zorgsysteem kennen. Die kennis is inderdaad ook belangrijk, maar je leert dat soms makkelijker door ook in de praktijk te staan, in plaats van enkel zuiver theoretisch. We moeten nieuwkomers goed begeleiden zodat ze duurzaam aan de slag kunnen, maar ook zodat ze hun maximale potentieel kunnen bereiken.”

Is het B1-niveau wel voldoende om in de zorg tewerkgesteld te staan binnen de verpleegkundige functies? Vanuit het werkveld en vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE worden hier veel vragen over gesteld. Wanneer de artsen vragen om dringend werk te maken van de taalvereisten voor de artsen, waarom zou dit dan anders zijn voor verpleegkundigen?

“In mijn voorbeeld gaat het over zorgkundigen. Daarnaast is een goede kennis van het Nederlands inderdaad belangrijk. Daarom is het goed dat we kortgeschoolde nieuwkomers begeleiden naar een opleiding op de werkvloer. Op deze manier komen ze in aanraking met de sector en leren ze al doende Nederlands. Daarnaast voorzien wij ook buddytraject van 40 uur dat nieuwkomers een netwerk geeft in Vlaanderen, maar hen ook in staat stelt extra Nederlands te oefenen.”

Binnen België is het cijfer arbeidsongeschikten ook zeer hoog, zowel binnen als buiten de zorg. Jaarlijks tellen de ziekenfondsen meer dan 450.000 dossiers en daarbovenop nog 480.000 mensen die langdurig arbeidsongeschikt zijn. Zijn er plannen om hen te oriënteren naar een job in de zorg zodat zij ondersteunend kunnen zijn voor de verpleegkundigen in het werkveld?

“De activering van langdurig zieken is een federale bevoegdheid waar men op inzet. Maar ik steun het voorstel zeker om personen die zijn uitgevallen terug te begeleiden naar de werkvloer. In Vlaanderen zijn wij bevoegd om werkzoekenden en inactieven te begeleiden naar een job. 660.000 Vlamingen zijn vandaag inactief. Om hen te motiveren aan de slag te gaan heeft mijn partij dit jaar bijvoorbeeld de jobbonus op tafel gelegd. Wie werkt aan een brutoloon van minder dan 2.900 euro krijgt tot 600 euro netto jaarlijks als bonus. We verhogen die bonus nu tot 700 euro. Op die manier willen we zorgen dat wie werkt eerlijk verdient. Het verschil tussen werken en niet werken moet verhogen.”

Volgens de KCE-studie zijn verpleegkundigen 40 procent van hun tijd bezig met niet-verpleegkundige taken. Wanneer de niet-werkende bevolking zou worden tewerkgesteld in de ondersteuning binnen deze niet-verpleegkundige taken, dan staan we een hele eind verder en pakken we de zeer hoge werkdruk – en tegelijk een van de factoren voor de grote uitstroom – van verpleegkundigen aan. Hoe kijkt u hiernaar?

“We hebben nood aan taakuitzuivering en taakdifferentiatie in de zorgsector. Verpleegkundigen zouden zich niet bezig moeten houden met zorgkundige taken en zorgkundigen zouden zich niet bezig moeten houden met taken die logistieke medewerkers en assistenten kunnen doen. Als we daarin slagen, kunnen we al veel meer doen om de werkdruk naar beneden te krijgen voor de zorgberoepen,  en zo de uitstroom indammen en de jobs aantrekkelijker maken voor nieuwe instromers. Onlangs lanceerde ik dit voorstel ook voor de kinderopvang: zet daar logistieke medewerkers in zodat de kinderbegeleiders zich met de kinderen kunnen bezig houden in plaats van eten maken of de was doen.”