Intermittent fasting: de remedie voor diabetes type 2?

De laatste vijf jaar is intermittent fasting een begrip waar veel mensen over spreken. Een modeverschijnsel voor de ene, een levensstijl voor de andere. “Het voordeel van deze toegenomen aandacht is dat het onderzoek ook exponentieel stijgt”, zegt Servaas Bingé, sport- en lifestylearts en auteur van verschillende boeken over intermittent fasting. “We zien dan ook dat vasten positieve effecten heeft op de ontwikkeling van diabetes type 2.”

Voeding en je manier van leven spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van een levensstijlziekte als diabetes type 2. Intermittent fasting is een voedingspatroon waarbij je voor een bepaald aantal uur vast en enkel water drinkt en waarbij je een aantal uur mag eten. Hoe dat patroon eruitziet, is voor elke persoon verschillend. Je kan zestien uur vasten en dan tijdens een periode van acht uur eten (16:8), of die verhouding kan evengoed opgedeeld zijn in twee keer twaalf uur (12:12). “Intermittent fasting kende een belangrijke wetenschappelijke evolutie”, schets Servaas Bingé. “Tien jaar geleden moesten we ons baseren op de biochemie en op wat we wisten over suikerinname en suikerreserves uit studies met dieren. Vandaag kijken we naar mensen via lifestyle-onderzoeken. Dat vergt een andere aanpak. Je hebt geen groep A en groep B die je wel of niet een geneesmiddel toedient. Bij levensstijl gaat het om de effecten van stress, slaap, beweging, voeding, relaties, … op een individu. Die effecten zijn minder drastisch en de eindpunten zijn niet helemaal zichtbaar. Om tot statistisch correcte evidentie te komen heb je bovendien grote steekproeven nodig en die mensen vind je niet zomaar. Dat maakt dat we langetermijneffecten nog niet altijd kennen.”

Drie energiebronnen in ons lichaam

Wat wel duidelijk is, is dat je je metabolisme kan trainen om op een andere energiebron over te schakelen. Suiker is de primaire motor van ons lichaam. In tweede instantie is dat glycogeen, de suikerreserve in spieren en lever. Daar kan je twee tot drie dagen op overleden. De derde bron is vet. “Je metabole status is afhankelijk van je suikerniveau. Maar we eten altijd en dat veroorzaakt mee de stijgende cijfers voor diabetes en hart- en vaatziekten”, zegt Servaas. “Ik startte met intermittent fasting bij sporters, omdat zij snel van energiebron in hun lichaam moeten kunnen wisselen. Al gauw merkte ik dat dit ook voor bepaalde ziektes kan ingezet worden. Als lifestylearts ga ik altijd uit van preventie van ziekte. Breekt de ziekte toch uit, dan kijken we hoe we ze kunnen stoppen of omkeren. Zo had ik een patiënt met diabetes type 2 in de praktijk. Hij volgde intermittent fasting via een mild patroon van 16:8 gedurende enkele maanden. Zes maanden later hebben we de insulineresistentie kunnen omkeren en zagen we dat de waarde voor hemoglobine A1c gedaald was. Let op: dit lukt niet voor iedereen. Ik zal intermittent fasting bijvoorbeeld nooit aanraden voor zwangere vrouwen, voor mensen met een eetstoornis of voor wie recent de diagnose diabetes type 2 kreeg.”

Volgens Servaas is het bij voeding vooral zaak om te kijken wanneer je eet en wat je eet. “Wanneer je eet, controleer je met intermittent fasting. Een patroon van 16:8 kunnen we geleidelijk aan opbouwen via 12:12. Dan eet je tussen 8 en 20 uur. Wat je op die momenten eet is zeer belangrijk. Iemand met diabetes type 2 zal ik aanraden minder koolhydraten te consumeren om zijn insulinegevoeligheid te herstellen. Algemeen genomen doe je er na je periode van vasten, net als anders, goed aan om gezond te eten. Ik adviseer om zoveel mogelijk kleuren van de regenboog op je bord te leggen. Zo’n zeventig à tachtig procent daarvan is dan van plantaardige oorsprong. Al besef ik dat de verleiding overal om de hoek loert. En we snoepen allemaal wel eens graag. Vul je bord met drie vierde gezonde voeding en een derde plezier. Maar hou het vooral simpel.”

Combinatie van interventies en hulpverleners

Voeding is niet het enige aandachtspunt. Dit werkt samen met andere interventies zoals voldoende slapen en stressvermindering. Het cortisolhormoon dat in stresserende situaties vrijkomt, stimuleert namelijk de pancreas en de aanmaak van insuline. Servaas: “Kijk naar het totaalplaatje van elke individuele patiënt. Traditionele geneeskunde is reactief en focust op genezen. Met lifestyle geneeskunde gaan we voor de proactieve aanpak en preventie. Dat vraagt tijd en motivatie van de patiënt. Het is geen quick fix, maar wel de oudste vorm van geneeskunde. Al is er wat mij betreft geen onderscheid tussen beide. Met lifestyle geneeskunde wordt toegewerkt naar resultaten op lange termijn. Je pakt gewoontes aan en verandert het gedrag. Intermittent fasting is zo’n gewoonte, die je relatief eenvoudig in je leven kan inbouwen.”

Voor Servaas heeft de verpleegkundige als zorgverlener het beste zicht op de eetgewoontes van een patiënt en kan door hem/haar meegezocht worden naar de oorzaak van hoge glycemiewaarden. “Preventie en lifestyle zijn teamwork. Ook om mensen te motiveren zodat ze het volhouden. Samen vermijden we dat iemand een chronische patiënt wordt. De verpleegkundige is vaak het eerste, zorgzame aanspreekpunt. Hij of zij krijgt meestal ook andere “soft” info te horen, die nuttig kunnen zijn voor andere hulpverleners. Dat is een belangrijke signaalfunctie.”


Glycemieregulatie in de thuiszorg

Zonder een sensor of insulinepomp gebeurt glycemiemeeting vaak door een thuisverpleegkundige die één tot vier keer per dag langsgaat bij de persoon met diabetes. Het gaat dan vaak om senioren of mensen met een slecht zicht. Linda Van Himme is verpleegkundige en diabeteseducator bij het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen en volgt al veertig jaar lang personen met diabetes op. “Er zijn heel wat factoren die de waarden van hun bloedglucose beïnvloeden, wij helpen hen om dat stipt op te volgen.”

Glycemie meten gebeurt met een prikpen, strips en een glycemietoestel. Soms kunnen personen met diabetes dit niet zelf en dan komt een thuisverpleegkundige langs om samen met hen de glycemie te meten, te interpreteren en eventueel de insuline aan te passen vooraleer deze toe te dienen of in te spuiten. Bij meerdere keren toedienen van insuline per dag, is er altijd een aanpassing van het schema voorzien. De insuline wordt afgestemd naar gelang de glycemiewaarde. Voor sommige personen met diabetes is het niet zo gemakkelijk om de juiste aanpassingen zelf te doen. Dit kan tot vier keer per dag nodig zijn. “Vaak doen mensen die vier keer per dag insuline moeten spuiten dit zelf”, zegt Linda Van Himme, diabeteseducator bij het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen. “De personen met diabetes die meer dan drie keer per dag insuline spuiten, worden dan ook in de tweede lijn verder opgevolgd via de diabetesconventie, waar ze hun meetmateriaal ontvangen. Maar we komen natuurlijk ook bij personen met diabetes die enkel orale antidiabetische medicatie nemen, eenmaal per week insuline spuiten of eenmaal per week incretine toegediend krijgen.”

Deze vorm van thuiszorg maakt deel uit van het zorgtraject diabetes type 2: diabeteseducatie in de eerste lijn. Educatie is namelijk een belangrijk onderdeel van leven en omgaan met diabetes en dat is voor een stipte opvolging van de ziekte niet anders. “Metingen worden steeds comfortabeler en minder pijnlijk, met dank aan de technologie. Dat maakt dat een vingerprik een soort back-upmeting geworden is. Al is er vaak weinig aandacht voor de specifieke noden van patiënten die hun glycemie niet zelf kunnen opvolgen. Glycemiemeters of apps om de niveaus op te volgen zijn heel handig, maar die zijn bijvoorbeeld niet altijd aangepast voor slechtzienden, die het schermpje niet kunnen lezen of voor wie de kleuren niet duidelijk zijn. Al ben ik wel een grote voorstander van die apps. Ik heb er intussen een vijftal op mijn smartphone staan waarmee ik mijn patiënten goed opvolg. Ze geven in wat ze gegeten hebben en houden hun gewoontes bij. Het laat je toe soms makkelijker de oorzaak van een abnormale glycemiemeeting op te sporen. Daarom meten we vaak wanneer de persoon met diabetes nuchter is, voor de maaltijd omdat je dan de hoogste waarde kan opmeten. De lever stapelt die suikers namelijk op. We komen ’s avonds, voor het slapengaan, en de volgende ochtend ook nog eens langs. Het is meer dan enkel glycemie prikken, je moet de waarden ook goed interpreteren. Is het te hoog of net te laag, dan ga je samen met de zorgvrager op zoek naar een mogelijke oorzaak en communiceer je met de huisarts of endocrinoloog.”

Evoluties in het werkveld

De voorbije tien jaar merkte Linda heel wat veranderingen op. Onder meer voeding speelt een nog grotere rol in de glycemiewaarden. “We eten meer voorbereide maaltijden en bewerkt voedsel”, zegt ze. “Dat heeft onvermijdelijk een impact. Daarnaast zie ik ook dat de levensomstandigheden veranderen. Ik kom in veel jonge gezinnen met een drukke, uitdagende thuissituatie en dat brengt veel stress met zich mee. De discipline om je therapie goed op te volgen verdwijnt dan ook naar de achtergrond, of die discipline is bij sommige mensen slechts beperkt aanwezig. Dat heeft een invloed op je bloedsuikerspiegel.” Linda beseft hoe moeilijk haar patiënten het soms hebben. “Leven met diabetes is niet eenvoudig. Je kan het niet zomaar loslaten. Het is een rugzak die je altijd bij je hebt en die je levensstijl beïnvloedt. Ook dat veroorzaakt stress en je kan de motivatie wel eens verliezen.”

Vaak krijgt Linda te maken met een taalbarrière of met lager opgeleide mensen. Dan is het moeilijk om hen op te leiden, maar ook om de meting en de interpretatie van het resultaat goed uit te leggen. “We trekken ons uit de slag met tekeningen, lichaamstaal en vertaalapps. Bij andere culturen zien we dat we de familie meer moeten betrekken in het zorgproces. Opvolging is meer dan het resultaat uitleggen. Je moet dat met alle betrokken personen ter harte nemen en veel herhalen. Zo werken we samen met gezinszorg over welke maaltijden ze kunnen bereiden, wat ze moeten doen bij een hypo, … Die communicatie met alle partijen is vaak intens, maar is wel een positieve evolutie. Het is niet langer een arts die zegt hoe en wat. Je doet het samen, ook met de educatoren in het ziekenhuis. Daardoor moeten we ook steeds goed op de hoogte zijn van welke medicatie een patiënt krijgt. Dat kan namelijk veranderen na een opvolging in het ziekenhuis. Die infodoorstroming van de eventuele aanpassing van medicatie, van de tweede naar de eerste lijn en omgekeerd is cruciaal. Alsook de samenwerking met de huisarts, die voor ons een zeer belangrijke partner is. Durf contacten leggen om vertrouwensbanden te creëren.”

Beïnvloedende factoren

Door haar ervaring heeft Linda een goed zicht op welke factoren de bloedsuikerspiegel beïnvloeden. Zo is beweging belangrijk om je glycemiewaarden onder controle te houden. Ziekte speelt ook een rol. Iemand met diabetes zal hogere waarden vertonen wanneer hij of zij verkouden is of met een infectie kampt. “Hetzelfde verhaal zien we bij hormonale schommelingen bij adolescenten”, vertelt Linda. “Dan is er nog het hygiënische aspect. Hebben mensen iets suikerigs gegeten vlak voor de meting, dan kan het resultaat abnormaal hoog zijn omdat er nog wat suiker aan de handen is blijven kleven. Handhygiëne is te allen tijde zeer belangrijk.”

Linda besluit: “Als educator moet je je soms klein maken. Wanneer waarden afwijken, tast je de mogelijke criteria af en om te zien wat er aan de hand is. Je speelt vaak een klein beetje voor psycholoog, want af en toe komen er stress, problemen of werksituaties naar boven. Dan luister je en probeer je hun te leren om zichzelf graag te zien en om voor zichzelf te zorgen. Een educator ontwikkelt voeling met deze verschillende situaties en past zich aan.”


Nieuw geneesmiddel remt ontwikkeling diabetes type 1 af

Diabetes genezen, het is de droom en de missie van heel wat endocrinologen wereldwijd. Met het nieuwe geneesmiddel Teplizumab zijn ze misschien een stapje dichter geraakt. Of niet? Prof. Dr. endocrinoloog Chantal Mathieu (UZ Leuven) legt uit hoe dit geneesmiddel de evolutie van diabetes type 1 afremt.

Honderd jaar na de ontdekking van insuline is door de FDA in de Verenigde Staten een nieuw medicijn goedgekeurd dat de ontwikkeling van diabetes type 1 vertraagt. “Dit is een enorme stap vooruit”, zegt professor endocrinoloog Chantal Mathieu. “Diabetes type 1 wordt nu niet enkel onder controle gehouden, maar de symptomen kunnen met Teplizumab ook worden afgeremd. Het medicijn is momenteel enkel goedgekeurd voor patiënten die zich in fase 2 van diabetes type 1 bevinden, met andere woorden: een vastgestelde aanwezigheid van antistoffen tegen de bètacellen en glucosestoornissen. Dat betekent niet dat de patiënten zelf al zichtbare symptomen ervaren, want diabetes begint veel vroeger dan de klinische diagnose. Familiestudies en bloedonderzoeken tonen aan dat de dodelijke dans tussen het afweersysteem en de bètacellen al tot twintig jaar voor de diagnose start. Dit noemen we fase 1: de aanwezigheid van antistoffen. Daarnaast waren er ook studies met dit medicijn bij mensen die al verder in het ziekteverloop zitten en waarbij een nieuwe diagnose werd gesteld. Ook daar noteren we positieve resultaten.”

Deactiveren en stabiliseren

Diabetes type 1 vernietigt geleidelijk aan de functie van de bètacellen. Het nieuwe medicijn zet hierop de tegenaanval in. Teplizumab is een antistof tegen CD3 T-lymfocyten. Dit specifieke eiwit is een merker op zowel CD8 en CD4-cellen die allebei verantwoordelijk zijn voor het vernietigende effect op de insulineproducerende cellen. Door die specifieke T-lymfocyten te deactiveren, stabiliseert Teplizumab het aantal nog werkende bètacellen. Het medicijn wordt gedurende veertien dagen via een infuus toegediend. Na de behandeling worden de effecten van diabetes met minstens twee jaar uitgesteld.

De toekomst van diabetes

Zal Teplizumab ook bij ons verkrijgbaar zijn? “Dat zal niet zo heel lang meer duren, hoop ik. De aanvraag voor goedkeuring bij het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) wordt eind 2023 ingediend. Dit nieuwe medicijn brengt de sector volop in beweging.” Teplizumab is het eerste medicijn dat de ziekte op zo’n ingrijpende manier beïnvloedt, maar zeker niet het laatste. In ons land alleen al lopen ondertussen vier studies naar meer mogelijkheden. Daarnaast is het nut van een vroegtijdige screening nogmaals bewezen. Ook dat is een belangrijk gevolg van deze doorbraak. Via INNODIA worden daarom nieuwe pilootprojecten opgezet om diabetes type 1 vroegtijdig op te sporen. Daarnaast worden de studies naar Teplizumab ook voor de andere fases van de ziekte verder uitgebreid. “Is diabetes nu genezen? Zeker niet, maar de goedkeuring van dit geneesmiddel opent enorm veel deuren. En die molen draait nu op volle toeren.”

Wat is INNODIA

INNODIA is een internationaal samenwerkingsverband tussen 31 academische instellingen, 6 industriële partners, een kleinschalige onderneming en 2 patiëntenorganisaties die hun kennis en ervaring samenbrengen met één gemeenschappelijk doel: diabetes type 1 bestrijden. Aan de hand van klinische studies wil INNODIA de verdere achteruitgang van de bètacelfunctionaliteit bij mensen bij wie recent diabetes type 1 is vastgesteld een halt toeroepen door op het immuunsysteem of de bètacellen in te werken met verschillende behandelingen. De farmaceutische bedrijven die deel uitmaken van INNODIA bundelen hun krachten om samen met vooraanstaande academische klinische onderzoekers de doeltreffendheid van potentiële nieuwe geneesmiddelen aan te tonen.

Meer info over INNODIA op https://www.innodia.eu/nl/.


Multidisciplinaire begeleiding van adolescenten met diabetes type 1

Wereldwijd lijden naar schatting 8,4 miljoen mensen aan diabetes type 1, waarvan 1,2 miljoen kinderen en adolescenten[1]. Volgens cijfers van het RIZIV gaat het in ons land om zo’n 3.634 kinderen en jongeren tussen 0 en 18 jaar. Daar komen jaarlijks ongeveer 450 nieuwe diagnoses bij. De laatste dertig jaar neemt dat cijfer toe en manifesteert de ziekte zich op jongere leeftijd. Intensieve aanpak door een multidisciplinaire team is echt noodzakelijk om het opgroeiende kind te behandelen en samen met zijn familie in dit leerproces te begeleiden. Kinderendocrinoloog prof. Dr. Kristina Casteels en psychologe Janne Houben, allebei verbonden aan het UZ Leuven, geven tekst en uitleg.

Diabetes type 1 is een auto-immuunziekte die zich bij kinderen ontwikkelt. Onder de 18 jaar gaat het bij diabetesdiagnoses in zo’n 89 procent van de gevallen om type 1. Bij type 1 diabetes, maakt het lichaam geen insuline meer aan en moet er levenslang insuline toegediend worden: dit kan gebeuren via een insulinepen of insulinepomp. Diabetes type 2 ontwikkelt zich meestal op latere leeftijd en hangt vaak samen met een minder goede levensstijl. “Bij deze ziekte is er geen gebrek aan insuline, maar werkt die insuline niet goed. Therapie bestaat meestal uit aanpassingen in de levensstijl en orale medicatie”, legt kinderendocrinologe Kristina Casteels uit. “Bij type 1 spelen zowel genetische als omgevingsfactoren een rol in het ontstaan ervan. Sinds enkele jaren bestaat de mogelijkheid om pasgeboren baby’s te screenen op een genetisch risico op type 1 diabetes.   Dit gebeurt via een vingerprik op het moment van de neonatale screening. Zo’n veertien ziekenhuizen in ons land nemen deel aan deze Freder1k-studie. Gezien 90 procent van de nieuw gediagnosticeerde kinderen geen eerstegraadsverwant heeft met type 1 diabetes, is het belangrijk deze screening aan de algemene populatie voor te stellen.  Als er een verhoogd risico wordt vastgesteld, kunnen deze kinderen deelnemen aan preventiestudies.”

De stadia van diabetes type 1

Diabetes type 1 verloopt in drie stadia[2]. In het eerste stadium zijn al meer dan twee antistoffen te vinden in de bloedwaarden, maar is de bloedsuikerspiegel nog in orde. Die verandert pas in het tweede stadium, wanneer de aanval verder gevorderd is. “De bloedsuikerspiegel is hier al verhoogd na het eten of drinken van suikerhoudende middelen”, zegt prof. Dr. Casteels. “In het derde stadium volgt de klinische diagnose en zien we symptomen zoals vermageren, veel plassen en drinken.” Hoe snel de ziekte verloopt van stadium 1 tot 3 is voor elke patiënt anders. “In sommige gevallen wordt diabetes type 1 pas heel laat herkend”, zegt psychologe Janne Houben. “Symptomen zoals veel drinken, weinig eten en veel plassen worden dan aan externe factoren zoals de groei of de warmte toegekend. We proberen daarom huisartsen en verpleegkundigen te sensibiliseren en merken dat dit zijn vruchten afwerpt.”

De eerste stappen

Voor zowel het kind als voor de ouders is de diagnose van diabetes type 1 ingrijpend. “Iedereen gaat er anders mee om”, licht Janne toe. “Sommigen hebben nog niet goed door wat het is. Ze worden ook meteen een à twee weken opgenomen in het ziekenhuis, waar ze overladen worden met uitleg. De ene vindt het moeilijk die informatie te verwerken, de andere heeft het lastig met de prikjes en ervaart veel verdriet of zorgen over de toekomst, nog iemand anders blijft er rustig onder. Het is een verwerkingsproces dat iedereen op zijn manier doorloopt.”

Tijdens de opname is er een multidisciplinaire aanpak met aandacht voor de levenskwaliteit van het kind en het gezin. Daarin wordt gekeken naar hoe het evenwicht bewaard kan worden tussen het verzorgen van de ziekte enerzijds en een normaal dagelijks leven anderzijds. “Tijdens de opname wordt uitleg gegeven over wat type 1 diabetes is en wat de nodige behandeling is, namelijk gezonde voeding/levensstijl, glucosemetingen, insuline toedienen, …”, vertelt Janne. “Het kind ziet samen met de ouders daarom 1 uur per dag een diabetesverpleegkundige, 1 uur een diëtist en op regelmatige basis een psycholoog. Het is een rollercoaster en een intens proces waarbij het belangrijk is dat ouders zeer nauw betrokken worden. De diagnose heeft dan ook een impact op het hele gezin. Samen gaan we met het gezin op zoek naar nieuwe gewoonten en een nieuwe structuur voor wanneer ze uit het ziekenhuis ontslagen worden. Dit kan ook een impact hebben op broers en zussen, waardoor zij op vraag ook bij dit proces betrokken kunnen worden.”

Diabetes en het puberbrein

Adolescenten denken op korte termijn. Ze leven vandaag en morgen. Hun brein is nog niet ver genoeg ontwikkeld om de langetermijneffecten van diabetes in te schatten. “Bij lagereschoolkinderen nemen ouders die zorg op zich. We zullen hier ook werken met een leuk boek en leggen de ziekte uit als een verhaal met huisjes en sleutels. Tijdens de behandeling leggen we hier meer de focus op hoe de ouders hun kinderen kunnen ondersteunen”, zegt Janne. “Bij adolescenten ligt het anders. We gaan rechtstreeks met hen aan de slag en rekenen op de betrokkenheid van de ouders. Het is belangrijk dat zij ook alle informatie meekrijgen, want je  mag van adolescenten niet verwachten dat ze dit alleen doen. Ook al willen ze vaak al zelfstandig zijn en ook al zoeken we samen naar manieren om deze zelfstandigheid te bereiken, is het belangrijk te beseffen dat de vaardigheden van adolescenten rond zelfcontrole, plannen en organiseren nog niet voldoende ontwikkeld”, zegt Janne. “Ik ben jong en ik wil wat, is niet toevallig de titel van onze lezing tijdens het Diabetessymposium.”

Kinderen met een chronische ziekte ondergaan dezelfde ontwikkelingsstadia als andere kinderen, maar ze krijgen met andere, extra uitdagingen te maken. Tieners beginnen door biologische en hormonale veranderingen te twijfelen aan alle kennis, vaardigheden en ervaringen die ze voorheen vertrouwden. “De puberteit is een periode van lichamelijke, maar ook van cognitieve en sociale ontwikkeling. Ze leren abstract, logisch en ruimtelijk denken en consequenties trekken. Ze ondervinden dat een idee, gedachte of gevoel het menselijke handelen kan beïnvloeden”, zegt Janne. “Psychosociaal ontwikkelen ze hun eigen identiteit. Iemand met type 1 diabetes heeft de uitdaging daar die chronische ziekte aan te rijmen en rekening te houden met aspecten als therapietrouw. Dat is allemaal niet vanzelfsprekend. Je helpt hen om die taken autonoom op zich te nemen naarmate ze ouder worden, maar dat gaat stapsgewijs en in overleg.”

Samen als diabetesteam

De psychologen van het multidisciplinair team is laagdrempelig aanwezig. Ze gaan rustig kennismaken na de diagnose, leren de gezinnen kennen en begeleiden bij het initiële verwerkingsproces. “We willen vooral aangeven dat het normaal en ok is hoe ze zich voelen door te luisteren. Zo weten adolescenten en ouders dat ze bij ons terechtkunnen indien ze met bepaalde uitdagingen te maken krijgen. Soms kan het de ouders even over het hoofd groeien of worstelen tieners met hoe ze hun therapie moeten uitvoeren in een sociale context. Janne licht hun functie verder toe: “Eenmaal per jaar hebben we een afspraak. Dat is de gelegenheid om polshoogte te nemen over hoe het gaat met de adolescent. We praten niet enkel over de ziekte, maar ook over school, hobby’s, de thuissituatie, … Kortom: over hun persoon in zijn geheel. Natuurlijk praten we ook over hun diabetes, hoe het loopt met het uitvoeren van hun therapie, over hun motivatie, hoe zij dit ervaren, eventuele uitdagingen, … Merken we bezorgdheden op, dan zijn we er om te ondersteunen. Kinderen en ouders vinden het meestal niet vreemd om door een psycholoog begeleid te worden. We maken deel uit van het diabetesteam. Geeft iemand aan dat ze het toch lastig vinden om met ons te praten, dan houden we het bij dat jaarlijkse opvolgingsgesprek.”

Prof. Dr. Casteels besluit: “Type 1 diabetes is een ziekte met een grote weerslag op het dagelijkse leven van heel de familie. Ouders zijn een belangrijke en onontbeerlijke steunpilaar voor hun kind. Bij jongere kinderen gaat het om begeleiding, bij adolescenten om samenwerking en betrokkenheid.”

 

Prof. Dr. Kristina Casteels en psychologe Janne Houben geven een lezing tijdens het Diabetessymposium in het ICC Gent op maandag 13 november 2023. Inschrijven kan via diabetessymposium.be.

[1] Casteels K, Vanhuyse V, Paulus J, Overbergh L, Van Ryckeghem L, Mathieu C. Screening, preventie en interventie: tijd om type 1-diabetes samen aan te pakken. Percentieel Vol 27, nr 6. 2022; 6-9.

[2] Besser REJ, Bell KJ, Couper JJ, et al. ISPAD clinical practice consensus guidelines 2022: Stages of type 1 diabetes in children and adolescents. PediatrDiabetes. 2022; 1‐13. doi:10.1111/pedi.13410

 


Comfort, zelfvertrouwen en nieuwe perspectieven door therapie met paarden

Hippotherapie is niet nieuw en wordt al langer toegepast bij mensen met een beperking, autisme of een chronische aandoening. Marlies Van Hecke gebruikt equicoaching bij mensen met diabetes. “Bij de paarden durven mensen hun grenzen stellen en leren ze voelen wat hun behoeften echt zijn.” Met behulp van de dieren begeleidt Marlies de deelnemers naar een beter zelfbewustzijn en een positief, realistisch toekomstbeeld.

Verpleegkundige en diabeteseducator Marlies Van Hecke is gepassioneerd door paarden. Ze geeft les aan de Arteveldehogeschool binnen zowel de opleiding Verpleegkunde als het postgraduaat Hippotherapie. Als erkend lid van Equine Assisted Coaching en intervisiebegeleider bij Centaur Federation heeft ze een jarenlange expertise in coachen en equicoaching. Dat garandeert de betrouwbaarheid en kwaliteit van haar trainingen.

Tijdens equicoaching met mensen met diabetes ligt de hoofdfocus op het psychosociale en emotionele aspect. “In elke levensfase ervaren zij heel wat hindernissen en drempels waardoor het leven met diabetes niet altijd even rooskleurig is”, vertelt Marlies. “Denk bijvoorbeeld aan studenten die een opleiding starten met wisselende uurroosters, diverse stageperiodes en variërende pauzes. Zij kunnen hun glycemieprikken moeilijk plannen, wat hun diabetes en hun algemeen welbevinden in de weg staat. Ze botsen op grenzen en twijfels die onbewust stress en frustratie veroorzaken. De paarden helpen dit in kaart te brengen.”

Authenticiteit van paardenkracht

Paarden zijn sociale kuddedieren. Ze reageren instinctief op lichaamstaal door dichterbij te komen of net afstand te nemen. Deze eerlijk feedback biedt inzicht in de onbewuste tegenstijdigheid van de deelnemer en biedt de coach toegang tot dieperliggende vraagstukken. Marlies: “Het coachen verloopt tussen de paarden. Als ik vraag hoe men zicht voelt, volgt soms het antwoord: ‘Het gaat goed’. Wanneer de paarden dan wegstappen of onrustig reageren, weet ik dat er toch meer aan de hand is en kan ik door de juiste vragen te stellen, beter ingaan op wat er echt speelt. De deelnemers hebben meestal snel door dat de paarden hun emoties doorgronden. Dit moedigt hen aan om dieper te graven en bewust te voelen welke onderliggende twijfels of angsten hun leven belemmeren. Hier werken we op verder.”

Doelgericht werken aan positief realistisch toekomstbeeld

Mensen kunnen leren van de oprechte manier waarop paarden in het leven staan “Net als paarden, leven mensen met diabetes in een constante staat van paraatheid. Zou ik dat wel eten? Ga ik genieten van dat feestje als ik niets mag eten of drinken? Heb ik mijn insuline bij? Hoe hoog of laag sta ik? Wat als ik mij plots niet goed voel? In die constante alertheid zit veel onrust”, legt Marlies uit. “Een patiënt kwam bij mij met ontzettend veel frustratie. Zijn omgeving verweet hem niet therapietrouw te zijn, hij vond hen onwetend. Toen hij zei dat hij gewoon wou genieten van het leven zonder steeds met zijn diabetes rekening te moeten houden en dan liever tien jaar minder leefde, kreeg ik inzicht in zijn echte behoeften: genieten, begrip, houvast. Door ademhalingsoefeningen met de paarden creëerden we rust en geraakte die persoon uit zijn emotionele tunnel. We leerden grenzen aangeven tegenover anderen met communicatiestrategieën en zochten naar alternatieven voor het genieten van bijvoorbeeld alcohol of voeding. Stap voor stap groeide zijn positieve toekomstperspectief en kreeg hij weer vat op zijn leven. Via versterkende tools mensen met diabetes zelfbewust en authentiek leren handelen: dat is de kracht van equicoaching.”


“Gevangenen hebben recht op cola en suikerwafels, maar goede zorg wordt hen ontnomen”

Groeiend aantal personen met diabetes in de gevangenis

In België kampt ongeveer zeven procent van de bevolking met een vorm van diabetes. Dat is bijna een derde meer dan tien jaar geleden. Dat merken ze ook in de gevangenis, vertelt Pieter Dejaeger, verpleegkundige bij de federale overheidsdienst Justitie. De vergrijzing van de bevolking speelt hierin een rol, maar vooral voor diabetes type 2 zijn overgewicht, ongezonde voeding en te weinig beweging nefast. En laat deze combinatie net in gevangenissen een grote boosdoener zijn.

Wereldwijd stijgt het aantal personen met diabetes. Ook in minder voor de hand liggende situaties zoals in gevangenissen. Die verschuiving merkt ook Pieter Dejaeger op verpleegkundige in de gevangenis van Sint-Gillis. “Het aantal gevangenen met diabetes neemt sterk toe. Vroeger waren het vooral oudere gevangenen, maar steeds vaker zien we jongere gedetineerden die bij aankomst al afhankelijk zijn van diabetesmedicatie of insuline. Daarnaast spelen ook de ongezonde gewoontes in de gevangenis zelf een grote rol.”

De dagelijkse gevangeniskost bestaat al lang niet meer uit water en brood. Gedetineerden hebben het recht om verschillende voedingsmiddelen te bestellen voor eigen gebruik in de cel. Pieter: “Alle gevangenen krijgen drie maaltijden per dag: ’s morgens en ’s avonds brood met beleg, ’s middag een warme lunch. Deze maaltijden worden in de mate van het mogelijke aangepast aan bepaalde diëten of voorkeuren, maar dat is eerder beperkt. Veel verder dan zoutarme diëten, een magere yoghurt in plaats van vanillepudding of een vegetarische maaltijd gaat het niet. Daarnaast kunnen gedetineerden met voldoende financiële middelen via een kantinelijst zelf dranken en voedingsmiddelen voor eigen gebruik in de cel aankopen. Het moet je niet verbazen dat de gedetineerden geen appelen of bananen kiezen. Redbull, frisdranken en suikerwafels zijn hier heel populair. De combinatie met minder beweegmogelijkheden is voor veel gevangenen dan ook nefast voor hun gezondheid.”

Nieuwe diabetestoepassingen beperkt in gevangenis

Die hogere diabetescijfers vereisen een uitgebreide medische opvolging. Bovendien worden insulinesensoren en -pompen steeds innovatiever maar daar zijn gevangenissen niet op voorzien. “De evoluties in de diabeteszorg buiten deze muren is verregaander dan de zorg die we hier kunnen bieden. Het systeem op zich is superinteressant omdat de persoon met diabetes niet zelf moet instaan voor zijn insuline, maar aan de juiste materialen geraken is voor ons wel problematisch. Dit zijn heel dure, complexe systemen en de gevangenis moet dit zelf financieren.”

Voor veel patiënten wordt daarom in de eerste plaats teruggegrepen naar reguliere metingen zoals een vingerprik. Gevangenen met diabetes worden tijdens de eerste twee weken na aankomst intensief opgevolgd. Op vier vaste momenten wordt hun glycemie opgemeten en er wordt nagegaan in hoeverre ze hun eigen insulinegehalte correct kunnen regelen of hun eetpatroon afstemmen op hun behoeften. Gedetineerden houden een prikboekje bij en de verpleegkundigen volgen hun spuitschema’s op. Gevangenen die dit niet zelfstandig doen, blijven gedurende hun straf dagelijks een beroep doen op het verplegend personeel. Voor personen met een ernstiger diabetesverloop is deze werkwijze niet mogelijk en zelfs gevaarlijk. Zij moeten daarom worden ondergebracht in gevangenissen met een geïntegreerd ziekenhuis zoals Brugge, Sint-Gillis en Lantin waar wel voldoende medische zorg beschikbaar is.

Nood aan preventie en zelfredzaamheid

Deze zorgverleners zetten naast de intensieve opvolging van gevangenen met diabetes ook sterk in op preventie en zelfredzaamheid. “Bij de personen die we opvolgen, maar ook algemeen in de gevangenis, moedigen we gezonde keuzes zoveel mogelijk aan. Maar er is zeker een bijkomende nood aan een betere diabeteseducatie. Nu hangen we posters op en gaan in gesprek met hen, maar dat is onvoldoende. In sommige gevangenissen worden workshops georganiseerd, maar daarvoor heb je genoeg personeel, tijd en ruimte nodig. Toch blijft het een heel belangrijke pijler in diabeteszorg om patiënten zo zelfstandig mogelijk te leren omgaan en leven met diabetes, zowel in de gevangenis als voor wanneer ze vrijkomen.”

Beperkte vrijheid en nijpend personeelstekort belemmert zorg

Autonome zorg ontbreekt voor een groot stuk in de gevangenis. Gedetineerden met diabetes zijn sterk afhankelijk van vaste eetmomenten en van de hulp van bewakers en verpleegkundigen. “Alle zorgpersoneelsleden hebben een basisopleiding rond diabetes genoten en enkelen zijn opgeleid als diabeteseducator, maar die zijn niet altijd aanwezig. Per shift zijn we in Sint-Gillis momenteel met twee personen voor 560 gevangenen. ’s Nachts is er bij ons enkel een dokter van wacht beschikbaar. In de nieuwe gevangenis in Haren zal dat neerkomen op een medisch team van negentien mensen voor 1.250 gevangenen, verdeeld over verschillende shifts en afdelingen. Dat is veel te weinig. Daardoor moeten gevangen die zich niet goed voelen of in nood verkeren vaak te lang wachten op de hulp van bewakers of verpleegkundigen. De zorg in gevangenissen kan dus absoluut beter”, besluit Pieter. “Maar als verpleegkundige is werken in de gevangenis heel moeilijk. Wij moeten inpassen in een systeem tussen bewakers en gevangenen. We zoeken het evenwicht tussen de meest menselijke en kwaliteitsvolle gezondheidszorg in een strenge, beperkte en zo veilig mogelijke setting voor alle betrokkenen.”


Zorgcontinuïteit prioritair binnen diabeteszorg, ook tijdens pandemie

Tijdens de lockdown in het voorjaar van 2020 kwam de systematische opvolging van personen met diabetes onder druk. Ziekenhuizen en de thuisverpleging zochten snel naar veilige en werkbare manieren om hun patiënten toch bij te staan en de risico’s op een COVID-19-besmetting zo laag mogelijk te houden. Digitale consultaties, ook door verpleegkundige diabeteseducatoren, deden ook in deze discipline hun intrede. Wat houden diabetesteams vandaag over van de gevolgen van uitgestelde zorg? Welke nieuwe manieren van werken en gebruikte technieken zijn nu nog aanwezig? En vooral: welke lessen zijn er getrokken?

Voor heel wat mensen, en zo ook personen met een chronische aandoening betekende de eerste lockdown een periode van angst en onzekerheid. Dat was voor personen met diabetes niet anders. Zorgverleners werden gedwongen om de zorg zo veel mogelijk op alternatieve wijze verder te zetten en slaagden daar ook in. Niet eenvoudig met de grote onzekerheid die toen heerste in de beginweken, de chaos rond de beschikbaarheid van beschermingsmateriaal en de vele vragen van patiënten of hun afspraken wel veilig konden plaatsvinden.

Beroepsorganisaties zoals NETWERK VERPLEEGKUNDE speelden een ondersteunende rol om de info van overheidswege zo snel mogelijk te verspreiden onder alle zorgverleners. Het was alle hens aan dek om te kunnen inspelen op de continu veranderende info.

Dit artikel vertelt het verhaal hoe verpleegkundige diabeteseducatoren de pandemie beleefd hebben. Uiteraard is hier nog veel ruimte om de effecten op de diabeteszorg door de pandemie verder te onderzoeken.

Snelle omschakeling

Vanuit de ziekenhuizen kwamen snel nieuwe procedures en protocollen op gang. Zo besliste bijvoorbeeld het diabetesteam van het UZ Leuven om mensen met type 1- of type 2-diabetes met acute medische redenen (ernstige diabetesontregeling, …) toch een fysieke consultatie te geven. Week per week bekeken artsen welke patiënten opvolging nodig hadden. Ook voor personen met diabetes die geen acute medische redenen hadden, voorzag het diabetesteam opvolging met zorg op afstand door middel van telefonische of videoconsulten. Tot dan zeker niet courant gebruikt in de opvolging van personen met een chronische aandoening.

In de thuisverpleging verliep deze omschakeling niet overal even vlot. Een eerste uitdaging was het tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen, zodat een veilig contact met zorgvragers onder druk kwam. Bovendien luidde het advies van de overheid in de beginfase: voer alleen de strikt noodzakelijke huisbezoeken uit. Ook hier gingen zorgverleners in de thuiszorg over naar digitale communicatie om het contact met hun patiënten te behouden.

Globaal genomen bleef de terugval door uitgestelde zorgen beperkt voor personen met diabetes, of werd de zorg relatief snel weer ingehaald.

De digitale sprong, een stap voorwaarts?

Door het gebruik van digitale communicatie, via telefoon of videocall, waren verpleegkundige diabeteseducatoren, psychologen en diëtisten(-diabeteseducatoren) en endocrinologen toch in staat hun personen met diabetes in zeer moeilijke en onzekere tijden regelmatig op te volgen. De zorg en opvolging zoals we tot nu toe kenden, wijzigde sterk. Zowel patiënten met diabetes en zorgverleners verlieten het vertrouwde concept van zorg verlenen. Aan type 2-patiënten vroegen we thuis op de weegschaal te staan en een dagboek bij te houden, waarna ze telefonisch contact hadden met een zorgverlener van hun diabetesteam, zoals de verpleegkundige diabeteseducatoren. Voor veel mensen met type 1-diabetes, voor hen die een glucosesensor en/of een insulinepomp hebben, was dit niet nodig. Bij het virtueel opvolgen van deze patiënten konden zorgverleners ook steunen op gegevens van de glycemie- en insuline-instellingen welke in de cloud bewaard worden. De verpleegkundige diabeteseducatoren kunnen daar ook alle info raadplegen, personen met diabetes type 1 bijsturen waar nodig, insulinedosissen aanpassen, verifiëren of ze nog over voldoende materiaal beschikken, … De educatie van personen met diabetes type 1 bleef zo gegarandeerd. Een voordeel van een virtueel consult is dat de verplaatsingstijd, naar de persoon thuis of de persoon naar het ziekenhuis, wegvalt. Verpleegkundige diabeteseducatoren bleven zo tijdens de pandemie vaak een belangrijk aanspreekpunt voor personen met diabetes bij vragen of problemen. Digitale hulpmiddelen maken het ook mogelijk een consult te laten plaatsvinden als de patiënt een mild ziektebeeld heeft. In tegenstelling tot een telefonisch gesprek, biedt het gebruik van video als bijkomend voordeel dat het de interactie vergroot tussen zorgvrager en zorgverlener, waardoor die een betere kijk op de situatie krijgt. De digitalisering binnen de diabeteszorg toont dat ook sneller en meer flexibel kan ingespeeld worden op zorgvragen.

“Een digitale consultatie biedt een meerwaarde voor een frequentere opvolging, maar mag en kan nooit de fysieke consulten volwaardig vervangen.”

Toch lopen we met digitale hulpmiddelen tegen grenzen aan. We hebben met zijn allen vele stappen vooruitgezet in de digitalisering. Alleen is dit voor sommige patiënten geen evidente oplossing. Denk aan oudere personen met diabetes type 2 die onvoldoende onderlegd zijn om met een laptop of tablet aan de slag te gaan. Een telefonische consultatie via vaste lijn biedt dan beperkt soelaas. Als zorgverlener zie je de patiënt niet, wat het inschatten van emoties en reacties bemoeilijkt. Een virtueel consult is per definitie zakelijker en afstandelijker dan een live contact. Ook de medische controle valt op die manier volledig weg. Hoe zien de injectieplaatsen er bijvoorbeeld uit? Is de insulinepen aan vervanging toe? Heeft de persoon met diabetes een wondje aan de voet? Voor thuisverpleegkundigen neemt het bovendien de inkijk op de dagelijkse leefgewoontes weg. De leefstijl- en voedingsgewoontes zijn makkelijker op te volgen via een live consult, zeker bij problemen. Het digitaal consult confronteert hen minder met hun eigen rol en hun verantwoordelijkheid in hun zorg.

Grenzen bewaken

Altijd bereikbaar zijn is een zegen en een vloek. Dat is al lang geweten. Tijdens de pandemie was dit voor zorgverleners nog meer het geval. De digitale communicatie vergroot de werkdruk. Het is dus bijzonder belangrijk om als zorgverlener zelf je grenzen te bewaken en duidelijke afspraken te maken met de zorgvrager. Stel je smartphone zo in dat je tijdens een consult niet onderbroken of afgeleid wordt door binnenkomende berichtjes, bijvoorbeeld. Las specifieke tijdstippen in voor videocalls. Leg aan je patiënten uit dat ze moeten telefoneren bij een dringende vraag en geen bericht sturen. Het is zoeken naar een gezonde balans waarbij de zorgverlener de patiënt zo goed mogelijk ondersteunt, maar zelf ook voldoende rustmomenten inlast.

De pandemie ontregelde niet alleen de manier van werken voor de zorgverleners. Ze had natuurlijk ook een effect op de levensstijl van veel mensen: meer thuiswerk, minder structuur en een andere routine. De angst, onzekerheid, het gebrek aan sociale contacten waren zeker niet bevorderlijk voor ons emotioneel welzijn. De laatste twee jaren heeft iedereen een groot adaptievermogen getoond om steeds aan te passen en in te spelen op maatregelen die verschillende pieken met zich meebrachten. Als gevolg merken zorgverleners dat meer patiënten ontregeld zijn. Sommigen hebben zich laten gaan. Anderen stellen tot op heden hun controles uit. Tot op de dag van vandaag geven zorgverleners elke dag opnieuw het beste van zichzelf.

Goede zaak voor multidisciplinariteit

Binnen de zorgverlening was er wel een opmerkelijk positief effect. Door de precaire omstandigheden, door het beperken van het aantal contacten met zorgvragers en omdat mensen op andere diensten moesten inspringen, leerden zorgverleners elkaar beter kennen, wat de collegialiteit onderling bevorderde en de samenwerking ten goede kwam. En dit was dan op zijn beurt weer goed voor de patiënt. In het diabetesteam van UZ Leuven werkten de verpleegkundige en diëtist-diabeteseducatoren, de psychologen en de endocrinologen nog nauwer samen en hielpen elkaar waar ze konden. Deze intensere samenwerking bevorderde zeker verder de multidisciplinaire samenwerking.

“Een digitaal consult is een hulpmiddel, maar geen heilige graal.”

In de thuisverpleging boden vele verpleegkundigen ondersteuning in woonzorgcentra en vaccinatiecentra. Om daar ook de zorgverlening mee te garanderen. Zelfs militaire verpleegkundigen werden ingezet om de zorg in woonzorgcentra te coördineren en zorg te verlenen. Hierdoor kon de verpleegkundige diabeteseducator zich concentreren op het coördineren van de diabeteszorg, het educeren van personen met diabetes, het doorgeven van hun vraag / hen naar de juiste zorgverlener te leiden en het motiveren om ook in onzekere omstandigheden hun zelfzorg vol te houden. De verpleegkundige diabeteseducatoren in de ziekenhuizen hebben dit ook zo ervaren. Verder gaven verpleegkundige diabeteseducatoren een luisterend oor en waren ze vaak het enige sociale contact van personen met diabetes. Zo garandeerden ze mee de zorgcontinuïteit voor personen met diabetes samen met het diabetesteam.

Verder bracht de crisissituatie die de pandemie met zich meebracht, dat zorgverleners over de verschillende settings heen ervaringen uitwisselden, konden ventileren, … Beroepsorganisaties zoals NETWERK VERPLEEGKUNDE voor de verpleegkundige diabeteseducatoren faciliteerden deze monodisciplinaire uitwisseling van ervaringen om te zorgen voor personen met diabetes.

Vertrouwensband cruciaal

Een vertrouwensband virtueel creëren, neemt veel meer tijd dan bij fysieke consultaties. Ook al zijn we ondertussen meer en meer gewend mensen digitaal te ontmoeten, toch blijft over vertrouwelijke zaken en over medische aspecten spreken een uitdaging. Zo streven verpleegkundige diabeteseducatoren in de thuiszorg en de ziekenhuissetting zo veel als mogelijk een eerste consultatie live in te plannen. Zo kan er volop ingezet worden op empathie, vertrouwen en contact tussen een persoon met diabetes en zijn zorgverlener. Eens een band ontstaan is tussen de persoon met diabetes en zijn zorgverlener, kunnen ook tussentijdse virtuele opvolgingen voorzien worden met fysieke consultaties ertussen geweven. Zo bracht de crisis van de covid-pandemie ons niet enkel kommer en kwel maar ook veel expertise om in moeilijke omstandigheden de continuïteit van zorg voor onze personen met diabetes zo veel als mogelijk te garanderen.

Sofie Dewaet (Verpleegkundig diabeteseducator UZ Leuven)

Diégo Backaert (Verpleegkundig diabeteseducator Amenthu, Raad van Bestuur NETWERK VERPLEEGKUNDE)

Dit artikel werd gepubliceerd in het peer reviewed e-book Covid in Vlaanderen: Kernlessen uit de zorg.


Een open blik op obesitas bij mensen met diabetes

Overgewicht en obesitas zijn bekend als duidelijke risicofactoren om diabetes type 2 te krijgen. Nu de bevolking steeds zwaarder wordt, is meer aandacht voor de rol van gewicht bij diabetes geboden. Prof. dr. Roman Vangoitsenhoven van het UZ Leuven. “Overgewicht en obesitas zijn aandoeningen die we ook op die manier moeten behandelen: met de best mogelijke zorg.”

De relatie tussen overgewicht of obesitas en diabetes is complex. Het klopt dat het risico op diabetes type 2 stijgt bij mensen met overgewicht of obesitas. “Bij mensen met overgewicht of obesitas worden het vetweefsel en de lever ongevoelig voor de eigen aangemaakte insuline”, legt prof. dr. Roman Vangoitsenhoven uit. “Dat noemen we insulineresistentie. Er moet dus steeds meer insuline aangemaakt worden door het lichaam om voldoende controle op de bloedsuikerspiegel te hebben, waardoor de alvleesklier uitgeput raakt. Dat is de basis om type 2-diabetes te ontwikkelen.”

De relatie tussen overgewicht en de ontwikkeling van insulineresistentie lijkt rechtlijnig, maar dat is het niet noodzakelijk. “Volgens het koolhydraat-insulinemodel[1] is het mogelijks zelfs omgekeerd: mensen die veel koolhydraten eten, moeten veel insuline aanmaken, waardoor ze gemakkelijker vet opslaan. Dat werkt natuurlijk overgewicht in de hand. Waarschijnlijk zijn beide modellen relevant, en kunnen ze elkaar ook versterken.”

Overgewicht of obesitas bij type 1-diabetes

Overgewicht of obesitas zijn niet de enige oorzaken voor type 2-diabetes en eveneens kan iemand te zwaar zijn zonder ooit diabetes te ontwikkelen. Heel wat factoren, zoals erfelijkheid, omgeving en medicatie spelen hierbij een rol. Toch is gewicht een belangrijk aandachtspunt. Volgens cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie heeft 60 procent van de Europese volwassenen en 33 procent van de kinderen en jongeren overgewicht of obesitas. In België heeft ongeveer de helft van de volwassenen overgewicht. “Mensen met type 1-diabetes, die dezelfde gewichtsverdeling volgen als de rest van de bevolking, kunnen ook overgewicht of obesitas krijgen”, zegt prof. dr. Vangoitsenhoven. “Als ze daardoor insulineresistentie ontwikkelen, is er sprake van een soort dubbele diabetes. Door type 1-diabetes maken ze al te weinig insuline aan en daar komt de resistentie nog eens bovenop. Als we allemaal zwaarder blijven worden, zal dit steeds vaker voorkomen.”

“In de behandeling van mensen met type 1-diabetes, moeten we ook inzetten op maatregelen die belangrijk zijn om het gewicht te controleren: een gezond dieet en voldoende bewegen. Medicatie kan ook helpen, maar bepaalde medicatie die beschikbaar is voor mensen met diabetes type 2 mogen we niet gebruiken voor diabetes type 1. Dat is volgens mij discriminerend en een belangrijk probleem dat ook in toekomst nog moeilijkheden zal stellen. Als ultieme stap in de behandeling overwegen we bariatrische chirurgie, maar daar zijn we erg voorzichtig mee.”

Diagnose omkeren door gewichtsverlies

De diagnose diabetes type 2 hoeft geen vonnis voor het leven te zijn. In het Verenigd Koninkrijk werd in 2014-2018 een studie uitgevoerd bij mensen die minder dan 6 jaar diabetes type 2 hadden. Na één jaar op een streng caloriearm dieet en levensstijlprogramma, was diabetes weer verdwenen bij ongeveer de helft van de deelnemers, en kon de diabetes- en bloeddrukmedicatie gestopt blijven.[2] Prof. dr. Vangoitsenhoven: “Wanneer insulineweerstand zich begint op te bouwen, is het mogelijk de ontwikkeling om te keren door vijf procent van je lichaamsgewicht te verliezen. Die eerste kilo’s zijn ontzettend belangrijk.” Voldoende bewegen en gevarieerde, zelfbereide maaltijden maken daarbij het verschil. “In verwerkte of bewerkte voeding zitten heel wat enkelvoudige suikers en ongezonde vetten”, verklaart prof. dr. Vangoitsenhoven. “Voorverpakte maaltijden bevatten vaak extra suiker, vet of zout om ze op een goedkope manier extra smakelijk te maken en om de smaak van bewaarmiddelen te maskeren. Het grote voordeel van zelf koken, is dat je weet wat erin zit. Diabetes maakt gewicht verliezen wel extra moeilijk, omdat je lichaam zich hiertegen verzet. Met medicamenteuze ondersteuning kunnen mensen tien tot vijftien procent lichaamsgewicht verliezen, maar goede gewoontes zijn onontbeerlijk. Het jojo-effect moeten we koste wat het kost vermijden.”

Positieve, wetenschappelijke en zorgende houding

Niet enkel te veel of slechte voeding zijn oorzaken van overgewicht of obesitas. Ook endocrinologische, psychische of genetische aandoeningen of medicatie kunnen leiden tot gewichtstoename waar de persoon zelf heel weinig aan kan doen. “Zeker middelen zoals cortisone of antipsychotica verhogen het risico op overgewicht en type 2-diabetes”, vertelt prof. dr. Vangoitsenhoven. “Dit kan voor de patiënt erg frustrerend zijn, omdat ze zelf weinig invloed hebben op de oorzaak, maar wel mee verantwoordelijk zijn voor de behandeling. Dan werken we samen om tenminste de suiker goed onder controle te houden en de gewichtstoename te beperken.”

Volgens prof. dr. Vangoitsenhoven is het noodzakelijk om overgewicht of obesitas ernstig te nemen als een aandoening met comorbiditeiten, waarbij nood is aan goede zorg en goede medicatie. “Als zorgverlener ga je steeds op zoek naar de beste manier om mensen te helpen”, stelt hij. Verpleegkundigen kunnen hierbij een waardevolle, ondersteunende rol spelen, zeker in de thuisverpleging. “Merk je bijvoorbeeld dat er veel voorverpakte voeding geconsumeerd wordt van lage kwaliteit? Durf er iets van te zeggen, ook al is het niet altijd gemakkelijk. Bij twijfel, is het goed om te verwijzen naar een diëtist, de huisarts of een obesitaskliniek. Benader de persoon steeds met een open blik. Mensen met obesitas zijn vaak echte dieetexperten, die heel goed weten wat kan en wat niet. Zij hebben meestal al een lange weg afgelegd die zeker niet gemakkelijk was. Ten slotte moet je als verpleegkundige ook goed voor jezelf zorgen. Door mijn ervaring in verschillende ziekenhuizen weet ik dat er vaak heel wat verleidingen aanwezig zijn op de werkvloer: koekjes, pralines van een dankbare patiënt, … Verwen jezelf met een lekkere, verse maaltijd voor of na de shift. Het komt je gezondheid ten goede.”

[2] Lean, M. E., Leslie, W. S., Barnes, A. C., Brosnahan, N., Thom, G., McCombie, L., Peters, C., Zhyzhneuskaya, S., Al-Mrabeh, A., Hollingsworth, K. G., Rodrigues, A. M., Rehackova, L., Adamson, A. J., Sniehotta, F. F., Mathers, J. C., Ross, H. M., McIlvenna, Y., Stefanetti, R., Trenell, M., Welsh, P., … Taylor, R. (2018). Primary care-led weight management for remission of type 2 diabetes (DiRECT): an open-label, cluster-randomised trial. Lancet (London, England), 391(10120), 541–551. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(17)33102-1

Wie is prof. Dr. Roman Vangoitsenhoven?

  • behaalde zijn doctoraat met het proefschrift “De rol van dieet tijdens de ontwikkeling en behandeling van type 2-diabetes”
  • specialiseerde als endocrinoloog aan de KU Leuven
  • spendeerde een jaar aan de Cleveland Clinic, Ohio, voor bijkomend onderzoek
  • is sindsdien 2020 werkzaam op de dienst endocrinologie in UZ Leuven
  • toont zowel in zijn klinische praktijk als onderzoek een bijzondere interesse voor obesitas en diabetes

BMI en buikomtrek

BMI is een eenvoudige en toegankelijke manier om weer te geven of je een gezond gewicht hebt. Zeker bij een BMI boven de 30 is de berekening accuraat, volgens prof. dr. Vangoitsenhoven.

BMI = gewicht (kg) / lichaamslengte2 (m)
BMI < 18,5 Ondergewicht
BMI 18,5-25 Gezond gewicht
BMI 25-30 Overgewicht
BMI > 30 Obesitas

Bron: Diabetes Liga

Toch kan er wel wat afwijking optreden bij BMI. Denk maar aan een bodybuilder waarbij de spiermassa het gewicht bepaalt. Bovendien blijkt uit studies dat Aziaten meer last ondervinden bij een BMI van 27 dan andere etniciteiten. Om het volledige beeld te krijgen, raden experten aan om ook de buikomtrek te bekijken. Veel (visceraal) vet ter hoogte van de buik wijst op een hoger gezondheidsrisico en meer kans op hart- en vaatziekten, een hoge cholesterol en hoge bloeddruk.

Buikomtrek
Verhoogd gezondheidsrisico Vrouwen 80-88 cm
Mannen 94-102 cm
Sterk verhoog gezondheidsrisico Vrouwen > 88 cm
Mannen > 102 cm

Bron: Diabetes Liga

Overgewicht en obesitas in België
Gemiddeld BMI volwassenen 25,5
Volwassen bevolking met overgewicht 49,3 %
Volwassen bevolking met obesitas 15,9 %
Percentage jongeren (2-17 jaar) met overgewicht 19 %
Percentage jongeren (2-17 jaar) met obesitas 5,8 %

Bron: Gezondheidsenquête 2018 Sciensano


Bijblijven met slimme insulinepomptherapie

Insulinepompen zijn al tientallen jaren gekend als doeltreffend en gebruiksvriendelijk alternatief voor insuline-inspuitingen. Pomptherapie biedt tal van praktische en klinische voordelen. Al lijkt nog niet iedereen met diabetes overtuigd, prof. dr. Pieter Gillard ziet de toekomst van de insulinepomp positief: “Ik voorspel dat over twee jaar de meerderheid van de personen met diabetes in ons centrum een pomp gebruikt.”

Een insulinepomp is een uitwendig apparaat dat continu insuline afgeeft via een katheter die in het onderhuids weefsel wordt geplaatst. Het toestel wordt geprogrammeerd door het diabetesteam om over 24 uur insuline toe te dienen op basis van een individueel schema. De persoon met diabetes dient enkel zelf een bolus insuline toe bij de maaltijd, of wanneer de bloedglucosewaarden te hoog zijn. In het omgekeerde geval, wanneer de persoon verwacht dat de suikerwaarden zouden kunnen dalen, bijvoorbeeld tijdens het sporten of bij warme temperaturen, kan je tijdelijk minder of zelfs geen insuline laten toedienen. Allemaal via een eenvoudige handeling op de pomp.

Het grootste voordeel is dat de insulinepomp op die manier heel wat flexibiliteit biedt aan de gebruiker. Daarnaast vermijd je injecties en kan je kleinere volumes insuline toedienen, waardoor het bloedsuikergehalte veel fijner af te regelen valt. Uit studies blijkt dat mensen met een insulinepomp gemiddeld een betere suikercontrole hebben, minder (vaak) hypoglycemie ervaren en dat hun levenskwaliteit daardoor toeneemt. De pomp wordt vooral toegepast bij diabetes type 1, bij diabetes type 2 wordt die niet terugbetaald.

Aandachtspunten bij pomptherapie

De insulinepen is vandaag nog steeds de meest gangbare therapievorm bij diabetes, ook al biedt die minder flexibiliteit in het aanpassen van de insulinedosis dan een pomp. “We merken dat sommige mensen nog wat drempelvrees voelen, wat ik ergens ook begrijp”, vertelt prof. dr. Pieter Gillard, endocrinoloog in UZ Leuven. “De pomp hangt 24/7 aan je lichaam vast met een katheder. Het is extern, dus zichtbaar, en sommigen zijn ongerust dat ze ermee zullen blijven haperen.” Bij de overstap naar insulinepomptherapie is het dus zeker even wennen aan de nieuwe manier van insuline toedienen. “De opstart is een intensieve periode die gepaard gaat met voldoende educatie, zodat de pomp continu goed en veilig functioneert. We spenderen dan heel wat uren samen met de persoon met diabetes en bekijken kathederzorg, zorg van de injectieplaats, herkennen van waarschuwingssignalen door de pomp, … De rol van de diabeteseducator is hier cruciaal.”

Net zoals de continue werking van de pomp. Als de pomp stopt met insuline geven, is er namelijk geen insuline meer in het lichaam van de persoon met diabetes. Dat is anders dan bij een insulinepen, waarmee je insuline inspuit die 24 uur werkt. Als een pomp stopt met werken of losgekoppeld wordt, geraakt de persoon met diabetes sneller in een absoluut insulinetekort. Dat leidt binnen enkele uren tot een verzuringstoestand waarbij ketonen in het bloed terecht komen.

Slimme pompen verlagen de drempel

In België gebruikt zo’n 20 procent van de mensen met type 1-diabetes een insulinepomp. Kinderen gebruiken iets vaker een pomp: tot 35 procent. Het UZ Leuven raadt personen met diabetes de pomp zeker aan. “In ons diabetescentrum gebruikt 40 procent al een pomp”, vertelt dr. Gillard. “Ik voorspel dat dat over één à twee jaar meer dan de helft zal zijn. Insulinepompen zijn geenszins meer een nieuwe techniek, maar de evoluties en verbeteringen die de technologie ondergaat, gaan razendsnel. Slimme pompen en patchpompen maken de overstap voor veel mensen heel wat interessanter.”

Gedeeltelijk autonome pompen slagen er tegenwoordig in om suikerwaardes accuraat te meten en om op basis van algoritmes insuline toe te dienen. “Steeds meer mensen zetten de stap door de zogenoemde slimme pompen die de taak volledig of gedeeltelijk overnemen. De autonome systemen slagen erin hypo’s en ernstige hypers te vermijden. Dat de persoon met diabetes zelf veel minder moet doen aan de pomp, maakt de voordelen des te groter. Momenteel heeft meer dan 70 procent van onze pompgebruikers een slimme pomp. Als iemand vandaag wil beginnen met insulinepomptherapie, zullen we bijna altijd een slimme pomp aanbieden. De niet-autonome pompen, die we ook wel eens oneerbieding domme pompen noemen, starten we tegenwoordig niet meer op.”

Voor mensen die nog wat weerstand voelen bij een pomp met katheder is er de patchpomp. Die plakt op de huid. Angst om het toestel te verliezen of om ergens te blijven haperen is dan niet meer nodig. “De patchpompen zijn momenteel nog van de klasse niet-autonome pompen”, weet dr. Gillard. “In de Verenigde Staten staat de ontwikkeling van autonome patchpompen wel al verder. Het is een kwestie van tijd voor die ook naar Europa komen. Ik denk dat veel mensen de stap zullen durven zetten zodra de slimme kleefpompen hier beschikbaar zijn.”

Aanspreekpunt voor verpleegkundigen

Na de opstart zijn mensen met diabetes in staat volledig zelf het toestel te bedienen. Gebruikers van een pomp hoeven ook niet frequenter opgevolgd te worden dan anderen. “In principe is geen verpleegkundige tussenkomst nodig bij het gebruik van de pomp. Natuurlijk verandert de zaak wanneer personen met diabetes zorgbehoevend worden. Denk aan situaties in de thuisverpleging of in woonzorgcentra. Dan kunnen verpleegkundigen wel eens ingeschakeld worden bij de praktische handelingen om de pomp te laten draaien, bijvoorbeeld door het regelmatig verplaatsen van de katheder. Verpleegkundigen moeten goed weten dat zo’n insulinepomp continu moet werken. Als je bijvoorbeeld merkt dat de pomp niet meer aan het lichaam hangt, is dat een acuut moment.”

Nu de populariteit van (slimme) insulinepompen toeneemt en de levensverwachting toeneemt door de verbeterde zorg, zullen verpleegkundigen in alle settings vaker in contact komen met de insulinepomp. Volgens de professor is het dus belangrijk om dus tenminste een notie te hebben van hoe het werkt. “Diabetesconventiecentra die pompen opstarten zijn trouwens verplicht om de klok rond permanentie te hebben. De diabeteseducatoren staan paraat om mensen met diabetes te helpen, maar ook om alle mogelijke vragen van verpleegkundigen te beantwoorden. De evolutie van de technologie gaat zo snel dat alle verpleegkundigen dit onmogelijk volledig kunnen bijbenen met opleidingen. Dan is een goede samenwerking tussen verpleegkundigen uit de eerste lijn en diabeteseducatoren cruciaal.”

Wie is Pieter Gillard?

Prof. dr. Pieter Gillard is verbonden aan UZ Leuven als endocrinoloog. Hij specialiseert in type 1-diabetes en vertoont een bijzondere interesse voor nieuwe technologieën.


Jongeren met diabetes hebben nood aan een veilige haven

Patient empowerment is bij mensen met een chronische aandoening essentieel om hen voldoende te betrekken in hun eigen zorg en gemotiveerd te houden. Voor jongeren met diabetes komt daar nog een extra dimensie bovenop: leren omgaan met een chronische ziekte in volle mentale en lichamelijke ontwikkeling. Inspelen op die context is noodzakelijk om vooruitgang te boeken met deze personen, vindt zelfstandig diabetescoach Geert De Backer.

Jongeren met diabetes hebben voornamelijk diabetes type 1. Bij hen is de ziekte onomkeerbaar en dus is de impact op hun leven des te ingrijpender. “Mensen met beginnend diabetes type 2 hebben in het prediabetesstadium nog een kans het tij te keren door hun levensstijl aan te passen (gezonde voeding, voldoende beweging, stress vermijden). Voor iemand met type 1-diabetes is dat niet zo”, legt Geert De Backer uit. Tot twee jaar terug was hij diabeteseducator in de diabetesconventie in het UZ Gent. Vandaag is Geert aan de slag als zelfstandig diabetescoach en gastdocent aan onder andere HOGENT. “Je kan als persoon met diabetes geen vakantie of break nemen van je ziekte. Diabetes is er altijd en overal, 24 op 7. Voor jongeren die volop in hun puberteit zitten, op zoek zijn naar zichzelf en in volle ontwikkeling zijn, is dat een bijzonder zwaar verdict. Hen op een positieve manier betrekken in hun traject is daarom essentieel.”

Verbinden en graag zien

Hoe ga je om met mensen met diabetes? Hoe bereik je hen? Hoe maak je verbinding? Volgens Geert zijn dat de kernvragen voor elke zorgverlener die met diabetes in contact komt: “Je moet je patiënt graag willen zien. Dat neemt niet weg dat je niet kritisch mag zijn over wat die persoon doet, maar richt je feedback op de acties en niet op de persoon zelf. Bewaak tegelijk ook je eigen grenzen. Het is niet verkeerd om aan te geven wat jij niet acceptabel vindt.” Als diabetesverpleegkundige is het belangrijk een veilige haven te creëren voor iemand met diabetes. Open communicatie en non-verbaal gedrag dragen hiertoe bij. “Zeker bij jongeren, die erg kwetsbaar zijn, is dit zo belangrijk. Als ze zich niet veilig voelen, nemen ze je niet in vertrouwen en is de kans groot dat ze zaken verdoezelen. Of komen ze gewoon niet meer langs. Dat is een gemiste kans. Durf daarom zeker ook over andere zaken te praten dan alleen hun ziekte, zoals hun vriendenkring, de school, sport en hobby’s. Zo creëer je betrokkenheid.”

Focus op het positieve

Te veel aandacht geven aan wat niet goed gaat, is nefast volgens De Backer. “Een kinder- of adolescentenbrein kan niet om met negatieve feedback. Hou opmerkingen daarom zo feitelijk mogelijk en focus op wat wel goed loopt. Dat creëert groeikansen voor het kind of de jongere. Als iets gelukt is, bespreek waarom het lukte en hoe je die aanpak in de toekomst kan herhalen. Probeer ook niet te veel in één keer te bereiken. Het is beter om kleine stappen vooruit te zetten, dan een te groot doel te definiëren en er niet te geraken. Betrek de jongeren in het bepalen van dat doel, maar durf hen hierin uit te dagen als je denkt dat het onrealistisch is. Beter verschillende kleine succeservaringen dan één grote mislukking.”

Inzetten op empowerment en zelfmotivatie maken bij jongeren dus het verschil. Maar wat als het dan toch misloopt? “Mislukken hoort erbij. Blijf geloven in de persoon en blijf focussen op het positieve. Bespreek samen wat nodig is om die ene stap toch te kunnen zetten. Misschien helpt een sms’je van de diabeteseducator om de jongere aan iets te herinneren? Of kunnen vrienden en familie dit te doen? Ook de taal die je gebruikt, beïnvloedt de motivatie van de jongere. Spreek niet over ‘slechte’ waarden, maar over ‘hoge’ waarden. Vel geen oordeel. Wil je als zorgverlener hier beter mee leren omgaan, dan is je verdiepen in gemotiveerde gespreksvoering en oplossingsgerichte coaching een aanrader. Om empowerment aan te leren aan jongeren is coaching door de diabeteseducator namelijk broodnodig.”

Gouden tip voor een geslaagd diabetesconsult

Tijdens een educatieconsult ligt de focus vaak op de technische aspecten van de zorg, zoals de waarden van een patiënt. Aan het einde van de sessie blijkt er soms te weinig tijd om nog in te gaan op concrete vragen van de jongere. Daarom geeft Geert graag deze tip mee: “Start een consult daarom met de vraag wat de jongere zeker wil bespreken. Dat kan iets technisch zijn, zoals hoe bepaalde materialen werken, maar ook iets totaal anders. Bijvoorbeeld: ‘Thuis is weinig gezonde voeding voor handen, hoe ga ik hier mee om?’ of ‘Volgende week ga ik op scoutskamp, hoe houd ik daar mijn diabetes onder controle?’ Hierdoor blijf je in verbinding met de jongere en garandeer je dat het gesprek wel degelijk zinvol was voor die persoon.”